In de Troonrede van 1992 kwam met betrekking tot de Nederlandse Antillen (N.A.) en Aruba de volgende passage voor: “De bestuurlijke en financiële situatie in de N.A. en Aruba baart zorg. De Koninkrijksregering is van oordeel dat bij de aanpak daarvan de rijksdelen moeten samenwerken. Veel wordt gevergd van de regeringen van de N.A. en Aruba om wezenlijke en blijvende verbeteringen tot stand te brengen”.

Uit deze laatste zin blijkt dat de oplossing voor de genoemde problemen werd gezocht in structurele veranderingen en niet in het bestrijden van de gevolgen van de problemen.

Tijdens de Toekomstconferentie in Curaçao in 1993 stelde de toenmalige minister van Antilliaanse en Arubaanse Zaken Hirsch Balin dat “…deze conferentie moet waarborgen verankeren dat de verantwoordelijkheid voor een goed bestuur op de eilanden door de democratisch gecontroleerde bestuurders daadwerkelijk wordt gedragen. Opdat de burgers hier niet worden geconfronteerd met een situatie waarin de kas van hun overheid helemaal leeg is. Opdat de jeugd van deze eilanden toekomst heeft, goed geschoold, toegerust om weerstand te bieden aan de plagen van onze tijd, zoals de drugshandel”.

In dit citaat signaleert de minister verschillende bestuurlijke problemen die alle leiden tot één centrale vraag: dragen de bestuurders wel daadwerkelijk hun verantwoordelijkheden?

Nos mes no por!

Ruim 25 jaar later is het antwoord zonneklaar. De bestuurders van de eilanden hebben er een ongelofelijk potje van gemaakt. Het bestuurlijk wanbeleid heeft op de Antilliaanse eilanden geleid tot financiële rampspoed. Een volledige financiële ondergang van Curaçao en de andere vier eilanden kon alleen voorkomen worden doordat Nederland een groot deel van de schulden overnam in ruil voor strak financieel toezicht. Aruba heeft inmiddels een schuld opgebouwd die de totale schuld van de vijf andere eilanden vóór 10-10-10 overtreft. Deze op eigen houtje afbetalen zit er niet meer in.

Deze situatie is in lijnrechte tegenspraak met de eigenzinnige uitspraak van onze politici dat ‘wij het zelf kunnen’ (“Nos mes por!”). Voor hen was ‘inmenging’ of begeleiding van Nederland uit den boze. Als de laatste jaren één ding echter duidelijk is geworden, dan is dat wel dat de politieke partijen die afwisselend de dienst uitmaakten concreet hebben aangetoond het zelf echt helemaal niet te kunnen. Het maakt in dit verband niet uit of het gaat om het ontbreken van de vereiste capaciteiten òf om het gebrek aan politieke wil om een verantwoordelijk beleid te voeren òf om een combinatie hiervan. Feit is dat door het negeren van legio waarschuwingen, adviezen en aanbevelingen van eigen bodem en daarbuiten, onze bestuurders ons land in steeds grotere problemen hebben gebracht.

Oorzaak

De enige oorzaken hiervan zijn de systematische toepassing van politieke patronage, het opzettelijk deficiënt gehouden financiële beheer en de bedenkelijk lange lijst van dubieuze projecten met gigantische kostenoverschrijdingen. Dit maakt duidelijk dat niet zozeer het gemis aan kennis en kunde bij bestuurders leidde tot lege overheidskassen. Veeleer was dit het gevolg van eigen- en partijbelang van politici die lak hadden aan de bestaande problemen op sociaal, veiligheids- en onderwijsgebied. Gemeenschapsbelangen speelden in de afgelopen 31 jaar bij hen een volledig ondergeschikte rol. Zij lieten zich daarentegen vooral leiden door de slogan: ‘Good governance is bad politics’. Oftewel: ‘Bad governance is good politics’. Dat, middels privileges voor uitverkorenen, werd dan ook systematisch in de praktijk gebracht.

Ommekeer

De vraag is of onze huidige bestuurders deze traditionele bestuursopvatting radicaal kunnen veranderen. Het gaat er dan om dat ‘good governance’ inderdaad ook ‘good politics’ gaat betekenen. Landen die dat in de praktijk hebben gebracht hebben inmiddels bewezen dat dit uitgangspunt

inderdaad klopt. Toch is het aantal landen dat tevreden burgers heeft wegens bestuur dat werkelijk het algemeen belang nastreeft, maar heel beperkt. Het lijkt erop dat de hebzucht van bestuurders en hun financiers in veel landen nog steeds het algemeen beleid voor een groot deel bepaalt. Dat is er voor een belangrijk deel op gericht zich te verrijken ten koste van de bevolking. Díe draagt daar wèl alle negatieve gevolgen van. Maar steeds vaker blijkt dat de bereidheid om dat inhalige gedrag van bestuurders te pikken steeds minder wordt. Niet voor niets organiseren burgers zich steeds vaker om verantwoording te eisen van bestuurders en deze zelfs waar nodig de laan uit te sturen.

Passé

Een van de belangrijkste ontwikkelingen van de laatste jaren is de afwijzing van ‘de traditionele politiek’ en de zoektocht naar nieuwe vormen van democratie. Deze moeten burgers meer inspraak geven. Steeds vaker doet de vraag zich voor wat het bestaansrecht is van politieke partijen die er zo lang bewust een zootje van hebben gemaakt. Dat is een legitieme vraag. Zeker in onze contreien, waar politieke partijen niet zozeer vanuit ideologie ontstaan maar veelal wegens persoonlijke conflicten met voormalige medestanders. Het is dan heel goed mogelijk dat er vanuit de burgergemeenschap initiatieven komen die, buiten de partijpolitieke kaders om, ons land niet alleen willen, maar ook daadwerkelijk kunnen verbeteren!