Indien we de staatsschuld van Aruba omrekenen naar het aantal inwoners, komen we uit op bijna Afl.150.000,- per gezin. Voor de werkende bevolking betekent dit een schuld van ruim Af. 85.000,- per persoon. De vraag is wat de overheid nog kan doen om deze druk te verlichten. Door jarenlang beknibbelen op de overheadkosten van departementen valt daar feitelijk niets meer te halen. Inkrimpen van het ambtenarenbestand wordt uit sociale en vooral partijpolitieke overwegingen zo veel mogelijk afgehouden. Het kan daarom nog jaren duren voor er werkelijk sprake zal zijn van evenwichtige begrotingen en vermindering van de staatsschuld, zo dat al haalbaar is binnen de huidige kaders. De voorgenomen maatregelen om dit te bereiken zullen zonder meer voor langere tijd negatieve consequenties hebben voor de koopkracht van de bevolking.

Het vooruitzicht op noodzakelijke investeringen in overheidsdiensten om de kwaliteit daarvan te verbeteren lijkt dan ook een ver ideaal. Voor de kinderen, die nu opgroeien, zal de vraag rijzen hoe het zover heeft kunnen komen. Het is niet ondenkbaar dat zij het de vorige generatie bijzonder kwalijk nemen dat deze zich slechts heeft bezighouden met persoonlijke en korte termijn belangen en verzuimd heeft om misstanden binnen het overheidsfunctioneren aan de orde te brengen ‘om problemen te voorkomen’. De kans is levensgroot dat zij ervoor bedanken om op te draaien voor het echec van hun ouders en de voorkeur geven aan een toekomst in een nieuw vaderland om daar een bestaan op te bouwen zonder de last van het verleden.

De vraag hoe het zo ver heeft kunnen komen is momenteel wel heel actueel. Het lijkt er op dat alle controlemechanismen die in ons parlementaire democratisch stelsel zijn ingebouwd en die er onder meer voor moeten zorgen dat er op verantwoorde wijze met de financiële middelen wordt omgegaan, het gedurende de hele periode van de Status Aparte heeft laten afweten. Blijkbaar functioneert het systeem van de Trias Politica en ‘checks and balances’ (bij lange na niet) zoals het oorspronkelijk was bedoeld.

Volgens prof mr. dr. D.J. Elzinga, hoogleraar staatsrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen, is dit niet verwonderlijk. Het komt wel vaker voor dat een gecompliceerd politiek systeem als de parlementaire democratie, dat zich gedurende eeuwen in landen als Engeland en Nederland heeft kunnen ontwikkelen en daar inmiddels redelijk functioneert, het in andere (veelal jongere landen) behoorlijk laat afweten. De zogenaamde ‘legal transplant’ van het Nederlandse politieke stelsel zoals die heeft plaatsgevonden binnen de typische Arubaanse politieke cultuur in 1986 zou er de oorzaak van kunnen zijn dat het ideale democratisch denken en handelen slechts gebrekkig geworteld zijn in de Arubaanse samenleving. Dit zou een belangrijke reden kunnen zijn van de frequente conflicten tussen Nederlandse en Arubaanse politici gedurende de laatste decennia. Politieke normen die in Nederland allang gemeengoed zijn leveren in Aruba nog de grootste moeite op. Deze vervreemding tussen Nederlandse en Arubaanse normen is verder vergroot doordat Nederland zich de laatste decennia steeds meer moet schikken naar Europese normen die ook gevolgen hebben voor Aruba. Maar ook het complexe politieke stelsel met de verschillende rollen van onder meer koning, gouverneurs en premiers zoals dat in het Statuut is uitgewerkt levert blijkbaar steeds meer problemen op.

Het is natuurlijk niet vreemd dat de beperkte groep juristen die Aruba indertijd voorhanden had en die allen hun opleiding in Nederland hadden gevolgd, bij de intrede van de Status Aparte er voor kozen het Nederlandse politieke stelsel zonder noemenswaardige aanpassingen over te nemen. Per slot van rekening had Aruba daar al enige ervaring mee aangezien dat ook in de Nederlandse Antillen waar Aruba deel van uitmaakte, werd toegepast. Bovendien had Aruba haar handen vol aan allerlei andere even belangrijke zaken als de invoering van een eigen munt, de berekening en scheiding van de vermogens van Aruba versus die van de Antillen, de opzet van nieuwe eigen overheidsdepartementen en dat alles in een tijd dat de olieraffinaderij als belangrijkste inkomstenbron van Aruba haar deuren had gesloten en de bestuurders en bevolking met de handen in het haar had laten zitten.

Dat dit systeem nooit naar behoren heeft gefunctioneerd en dat nog steeds niet doet, is genoegzaam bekend. Praktisch al mijn voorgaande artikelen, al dan niet gebundeld in de boeken ‘Goed bestuur & de politieke realiteit’ en ’25 jaar Status Aparte. Een politiek paradijs’ laten zien op welke creatieve manieren onze politici zich decennialang systematisch hebben onttrokken aan wettelijke bepalingen, zo niet naar de letter dan toch wel zeker naar de geest; hoe zij de officiële advies- en controleorganen slechts als decorum gebruik(t)en en hoe het belangrijkste politieke orgaan, het parlement, haar taak verzaakt(e) en hoogstens een figurantenrol speel(t)de. Uiteindelijk heeft dit er toe geleid dat Aruba zich zwaar in de financiële nesten heeft gewerkt en mede daardoor op belangrijke beleidsgebieden als onderwijs, criminaliteitsbestrijding en sociale zorg slechts achter de feiten aanloopt. Doorgaan op de huidige wijze is dan ook een doodlopend pad. In het volgende en voorlopig laatste artikel worden daarom mogelijkheden aangegeven om ‘de politiek’ tot betere prestaties te ‘stimuleren’.