Tijdens een interview in februari 2015 gaf parlementariër Wyatt –Ras te kennen dat er al 20 jaar problemen zijn met het landslaboratorium en dat een oplossing nu wel urgent is. Daarmee illustreert zij een algemeen probleem in het landsbeleid: problemen blijven decennia liggen en worden pas door de overheid onderkend wanneer de situatie volledig uit de hand loopt.

Al decennialang vermelden de media bijna wekelijks over scholen die ontruimd moeten worden omdat ze in een dergelijk slechte staat van onderhoud verkeren dat langer verblijf van kinderen en leerkrachten volslagen onverantwoord is. Over bevorderingen en aanpassingen van salarisschalen bij brandweer en politie die door jarenlange toezeggingen door de overheid voor ‘verdere studie’ bleven liggen. Over de ambulancedienst die jarenlang een tekortschietend wagenpark had waardoor directe assistentie bij ongevallen geen garantie was. Over overheidsgebouwen waar plafonds neerstorten, airco’s jarenlang afwisselend (dis)functioneren en werknemers uiteindelijk over verschillende onderkomens moesten worden verdeeld. De lijst is eindeloos. De kern altijd hetzelfde. Bij gebouwen: volledig achterblijvend of ontbrekend onderhoud waardoor het verval ongehinderd plaatsvindt. In het geval van personeel: voortdurende uitstel van beslissingen in de wetenschap dat elke verandering grote financiële implicaties heeft wegens het overtollige ambtenarenapparaat gekoppeld aan het gebrek aan moed om personeel en vakbonden te confronteren met de realiteit. Het vooruitschuiven van problemen betekende echter altijd een verergering daarvan.

Het meest onmiddellijke gevolg van dit ‘beleid’ is dat ingrijpen wanneer het te laat is de herstelkosten meer dan verdubbelt. Niet alleen moeten constructies die het door uitblijvend onderhoud volledig hebben begeven worden vervangen in plaats van opgeknapt, maar ook moet ander onderkomen tegen hoge huren worden gevonden voor leerlingen, personeel of materiaal zoals nu voor de ambulancedienst te Wayaca.

Een bijkomend ongemak voor instanties, departementen en personeel die afhankelijk zijn van beslissingen van de overheid om naar behoren door te kunnen gaan met (natuurlijke) ontwikkelingen is dat de overheid stelselmatig de meest simpele fatsoensnormen om binnen een redelijke tijd te reageren overtreedt door haar gesprekspartners niet alleen weken, maar soms maanden en zelfs jaren op een reactie te laten wachten. Daarnaast wordt bij stichtingen als Casa Cuna en SKOA die een heel belangrijke maatschappelijke taak vervullen, verzoeken om (aanpassing van) subsidies afgehouden met het voorwendsel dat hun jaarrekeningen achterlopen waardoor de overheid geen inzicht heeft in de noodzaak voor die verhoging. Voor een overheid, die decennialang zelf heeft nagelaten tegen de constitutie in enige jaarrekening in te dienen is dit een wel heel schaamteloos argument. Dat geldt evenzeer voor de verwachting van diezelfde overheid dat stichtingen en andere instanties hun uitgaven op hetzelfde 10-jarig peil handhaven terwijl zij zelf decennialang jaarlijks haar uitgaven veelal op twijfelachtige gronden heeft verhoogd.

Hoewel regeringen zich decennialang op de borst slaan wegens hun vermeende successen op toeristisch gebied heeft nog geen enkele regering het in die tijd voor elkaar gekregen om bij de belangrijkste badplaatsen geschikte toiletruimten te bouwen. De enorme toeloop van toeristen bij Arashi, high rise hotels en Baby Beach leiden daarom regelmatig tot klachten van gebruikers over het toenemend aantal drollen op het strand en in de zee. Hetzelfde amateurisme geldt voor het jaarlijkse nummerplatencircus.

Het traditionele ‘gedoogbeleid’ op praktisch elk terrein leidt tot steeds zichtbaarder problemen. Wanneer na al te grote problemen ‘nieuw’ beleid wordt vastgesteld, leidt dat meteen tot nieuwe problemen omdat het gewoonterecht daarmee onder druk komt te staan. Daarom kan het nieuwe strandbeleid op veel weerstand rekenen van de vele losse ondernemers op het strand. Dat gevaar gloort ook voor het grote aantal quadracers op de openbare weg hetgeen regelmatig tot ernstige ongevallen leidt. Het toenemend aantal auto’s met het stuur aan de R-kant waardoor inhalen een riskante aangelegenheid is. Maar ook valt op het enorme amateurisme bij nieuw beleid zoals de nieuwe hondenwet terwijl naderhand blijkt dat aan de meeste basale vereisten om de wet tot uitvoer te brengen niet is voldaan. Het heeft er alle schijn van dat op zeer knullige wijze beleid wordt opgezet en uitgevoerd.

Inmiddels is het duidelijk dat de opeenvolgende regeringen van wisselende politieke kleur het land Aruba en haar burgers door hun wanbeleid met gigantische schulden hebben opgezadeld. Het moet echter even duidelijk zijn dat het hen behalve aan integriteit ook heeft ontbroken aan simpele managerskwaliteiten om ons land naar behoren te besturen en daadwerkelijk oplossingen te vinden voor de dagelijkse problemen. Feitelijk hebben zij daarmee aangetoond dat ‘regeren’ voor hen een brug te ver is en dat zij dat dus niet alleen niet willen (ondeugdelijk bestuur), maar ook gewoon niet kunnen (onbekwaam bestuur).

Indien het zo duidelijk is dat de opeenvolgende regeringen op deze twee essentiële gebieden falen, dan is het de vraag of politieke partijen, die decennialang dit ‘beleid’ en de uitvoering daarvan hebben bepaald, nog langer de verantwoordelijkheid mogen dragen voor het algemeen beleid en het beheer over de enorme hoeveelheid belastinggeld die zij als regering jaarlijks binnenkrijgen.