In 2001 nam de MEP het bestuur over van de AVP. De AVP had dat jaar afgesloten met een financieel tekort van Afl. 28 miljoen. MEP verveelvoudigde dit tekort in 2002 tot Afl. 72,9 miljoen en in 2003 zelfs tot Afl. 172,4 miljoen. De verdubbeling van het 2003 tekort tot Afl. 353,6 miljoen in 2004 betekende een bijna 13-voudige verhoging van het oorspronkelijk tekort van 2001. Dit tekort kon slechts worden gedekt door te lenen van buitenlandse financiële instellingen. Het Statuut bepaalt in artikel 29 echter dat de Koninkrijksregering hier toestemming voor moet verlenen. De Arubaanse regering wist dat de basis voor de leningen onverantwoord was en dat de kans bestond dat er geen toestemming zou komen. Hierdoor is een list bedacht om deze regel te omzeilen. Een lokale bank moest de buitenlandse lening aangaan en vervolgens als ‘lokale lening’ doorspelen aan de overheid. De nationale schuld steeg mede door dit soort zaken tijdens het meest recente 8-jarig MEP-bewind met ruim Afl. 500 miljoen tot Afl. 2,2 miljard in 2009. De schuld bedroeg toen 46% van het BNP. De aflossing van de verschuldigde rente van ruim Afl. 100 miljoen per jaar betekende een enorme aanslag op de beschikbare middelen en daardoor op de betalingscapaciteit van het land. De investeringsmogelijkheden van de Arubaanse overheid daalden tot een absoluut minimum.

Mede door het zogenaamde VNO-lek waarbij een vertrouwelijk memo van de Vertegenwoordiging van Nederland in Aruba (VNO) met sarcastisch getinte informatie over het Arubaanse overheidsbeleid uitlekte, zakten de toch al slechte verhoudingen tussen Nederland en Aruba eveneens tot een absoluut dieptepunt. Daarmee evenaarden zij de verhoudingen zoals die bestonden tussen de Arubaanse overheid enerzijds en het bedrijfsleven en de vakbonden anderzijds.

Het nieuwe AVP-bestuur van 2009 verbeterde reeds in een vroeg stadium de verhoudingen met de sociale partners en Nederland. Ook de grootse plannen voor een integrale verbetering van de infrastructuur kon de goedkeuring van velen dragen. Dit betekende een breuk met het traditionele beleid waarbij met losse projecten werd getracht de voortschrijdende verloedering van overheidsgebouwen en infrastructuur te maskeren. Het intensief gebruik van eigen public relations bedrijven en de uitgebreide en kritiekloze medewerking van het grootste deel van de pers aan de ophemeling van de regering leidden tot een ruime verkiezingszege in 2013. Meteen daarop kwam echter de aap uit de mouw.

Voor wie zich afvroeg hoe de overheid de grootschalige aanpak van verpauperde overheidsgebouwen en scholen, kostbare groencampagnes, een extra financiële bijdrage voor armlastige families, intensieve opknapbeurten van wijken, twee trams, enz. financierden, kwam kort na de verkiezingen het antwoord. De regering had op een nooit eerder vertoonde schaal enorme hoeveelheden geld geleend en daarmee mooie sier gemaakt. De bevolking was daarover niet naar behoren ingelicht en ‘waar nodig’ zelfs vals voorgelicht. Berekeningen van het Cft maken namelijk duidelijk dat het financieringstekort in 2014 bijna dubbel zo hoog is als door de regering aangegeven. Meer dan Afl. 440 miljoen in plaats van bijna Afl. 235 miljoen. De nationale schuld nam hierdoor toe tot Afl. 3.8 miljard in 2014, oftewel 80% van het BNP. Hierover betaalt de regering alleen al aan rente jaarlijks Afl. 190 miljoen (meer dan Afl. 500.000,- per dag). Dit komt overeen met 14% van de totale overheidsuitgaven terwijl 5% in het algemeen wordt beschouwd als het maximum dat een land verantwoord aan rentelasten kan dragen. Voor de samenleving betekent dit korting op en zelfs eliminatie van subsidies aan stichtingen die opkomen voor de zwaksten in de samenleving, het niet verlengen van arbeidscontracten, verhoging van de BBO, de mogelijke invoering van een ‘transactie-belasting’, enz. Deze zullen de beoogde verhoging van de kwaliteit van het leven van de eerste regeringsperiode uiteindelijk teniet doen. De Arubaanse gemeenschap blijft bovendien decennialang opgezadeld met de te betalen kosten van dit avontuur.

De grote vraag is natuurlijk hoe dit zo ver heeft kunnen komen. Hoewel de oppositie krampachtig probeert de huidige situatie volledig in de schoenen te schuiven van de huidige regering terwijl deze laatste voortdurend hamert op de erfenis van 8 jaar wanbeleid van de MEP, is de oorzaak van de huidige financiële positie van Aruba terug te voeren naar bijna 30 jaar onafgebroken ondeugdelijk bestuur. De hierboven aangegeven groei van het financieel tekort onder de laatste MEP regering en de enorme groei van de schuldenpositie onder de AVP zijn slechts de meest recente illustraties van een algemeen beeld. Daarmee wordt duidelijk dat beide een gelijkwaardig aandeel hebben gehad in de ontsporing van ’s Lands financiën. Daarbij ging het niet alleen om de ontsporing, maar ook om het gebruik van de beschikbare middelen die volgens praktisch alle rapporten van de Raad van Advies en de Algemene Rekenkamer voor een significant deel twijfelachtig was. Daarmee hebben zowel de MEP- als de AVP-bestuurders en parlementariërs stelselmatig een belangrijk beginsel van deugdelijk bestuur geweld aangedaan, namelijk dat de overheid de haar beschikbare middelen op efficiënte en effectieve wijze moet beheren.

ONDEUGDELIJK BESTUUR – B

De Arubaanse regeringen zondig(d)en echter niet alleen tegen de principes van goed financieel beheer, maar ook tegen het gelijkheidsbeginsel door familie en politieke vriendjes privileges te verlenen. De decennialange ongebreidelde benoeming en bevordering van overheidspersoneel op grond van hun politieke kleur is het gevolg van het negeren van dit beginsel. De hieruit resulterende penibele financiële situatie van ons land is een duidelijke inbreuk op het beginsel dat de overheid bij al haar beslissingen de belangen van de Arubaanse gemeenschap het zwaarst laat wegen. Ook het frequent afwijken van wettelijke regels bij aanbestedingen op twijfelachtige gronden gaat in tegen een belangrijk beginsel, en wel dat het bestuurshandelen gebaseerd moet zijn op het recht en niet op willekeur. Aangezien de Arubaanse overheid veel besluiten niet op transparante en dus niet op controleerbare wijze nam/neemt, staat de integriteit van de overheid voortdurend ter discussie. Dit wordt dan zowel door welwillende parlementariërs als bevriende pers systematisch gemaskeerd, onder meer middels aanvallen op de oppositie van zijn tekortkomingen tijdens diens vorige regeerperiode.

Het komt er dus op neer dat de opeenvolgende Arubaanse regeringen van wisselende politieke kleur voortdurend en op grote schaal zondig(d)en tegen de beginselen van deugdelijk bestuur. Hoewel het bovenstaande slechts een kleine greep is uit het volledige arsenaal van normschendingen was dit voor Nederland nog onvoldoende reden om in een eerder stadium in te grijpen op grond van de waarborgfunctie in artikel 43 van het Statuut. Volgens een voormalige directeur-generaal van Koninkrijkszaken kwam dit omdat de situatie in Curaçao en Sint Maarten vele malen erger was. Dit slokte alle aandacht en energie van Nederland op. Daarmee vergeleken was Aruba (indertijd) peanuts en dus werd de situatie voorlopig op zijn beloop gelaten. Voor de Arubaanse gemeenschap betekende dit wel dat de situatie verder uit de hand liep. Maar volgens de regels van de democratie was dit haar eigen keus.

Ofschoon de huidige regering alle moeite deed/doet om de werkelijke omvang van de financiële crisis voor het kiezersvolk verborgen te houden, was zij zelf zeer goed op de hoogte van de ernst van de situatie. Toch bleek dat voor haar geen enkele aansporing om afscheid te nemen van het traditionele beleid. Alhoewel het ambtelijk apparaat reeds uit haar voegen barstte, maakte het 1e kabinet Mike Eman toch nog plaats voor vele honderden nieuwe mensen. Dit verhoogde de salariskosten van de overheid met meer dan Afl. 50 miljoen op jaarbasis. Samen met de jaarlijkse automatische stijging van lonen en salarissen als gevolg van de bezoldigingssystematiek en de overeengekomen indexering, zorgen alleen al deze kosten volgens het Cft voor een autonome groei van de begroting. Deze vallen steeds moeilijker te financieren daar ook de kosten wegens vergrijzing de komende jaren sterk zullen toenemen. Het Cft voorziet dan ook dat de nationale schuld vanaf 2018 weer zal toenemen indien geen additionele ingrijpende maatregelen volgen.

Van de Arubaanse overheid vallen echter moeilijk ’ingrijpende maatregelen’ te verwachten. Noodzakelijke inkrimping van het personeelsbestand wordt traditiegetrouw afgewend met verwijzingen naar de sociale gevolgen voor de betrokkenen. Daarmee bestendigen zij wel hun zelfgekozen partijpolitieke personeelsbeleid en wentelen zij de kosten daarvan af op de hele gemeenschap.

Deze hypocriete argumentatie met ontkenning van de realiteit doet zich op alle gebieden voor. Het meest recente geval betreft de aanval op de gouverneur wegens diens aanhouden van de ondertekening van de begroting van 2014. De hetze die daarop tegen hem en Nederland als zijn ‘opdrachtgever’ gevoerd werd door zowel bestuurders als parlementariërs van de regeringspartij met het argument dat de constitutie geweld was aangedaan, was er op gericht de werkelijke reden (namelijk de belabberde financiële situatie en de gevolgen daarvan) voor de bevolking te verbloemen. Maar ook de recente voortdurende en enthousiaste citering van de mening van de Raad van Advies over deze kwestie door vooral de fractievoorzitter van de AVP was hypocriet. Het maskeerde namelijk het feit dat bij even enthousiaste gebruikmaking van de bevindingen van de Raad van Advies (en andere belangrijke adviesorganen van de overheid) door de jaren heen, de financiële situatie van Aruba nooit zo uit de hand zou zijn gelopen. De gouverneur had dan überhaupt nooit gebruik hoeven te maken van de mogelijkheid om de ondertekening van de begroting aan te houden en om deze te doen onderwerpen aan een grondig financieel onderzoek. De aanbevelingen van de genoemde (en internationale) instanties met betrekking tot het financieel beheer zijn echter decennialang systematisch genegeerd ten behoeve van eigen, partijpolitiek gewin.

Dit hypocriete gedrag van onze parlementariërs staat er garant voor dat het Interparlementair Koninkrijksoverleg (IPKO) dat dezer dagen op Aruba plaatsvindt zich wederom met ’marginale’ zaken bezighoudt. Zolang de feitelijke situatie van ondeugdelijk bestuur niet grondig en openhartig wordt besproken en er geen acties ter verbetering worden opgesteld, valt er weinig verandering te verwachten. Daar de politici ‘uit de west’ alles uit de la halen om ‘hun’ autonomie zonder enige inmenging van buitenaf te bestendigen of zelfs te versterken, zal de burgerbevolking de komende decennia het gelag blijven betalen van ondeugdelijk bestuur en de legitimering daarvan door het parlement. Van parlementariërs die door de jaren heen keer op keer bewezen hebben zich meer te laten leiden door de belangen van hun partij en ministers en zich liever laten fêteren met Parlatino-reizen dan zich bezig te houden met werkelijk belangrijke zaken, valt simpelweg niet anders te verwachten.