Structurele kapitaalvernietiging
De onderhoudsplicht bleek een essentiële voorwaarde. Het sportcomplex werd inderdaad regelmatig onderhouden waardoor het, ondanks intensief gebruik, reeds lang naar behoren functioneert. Dat staat in schril contrast met bijna alle infrastructuur en diensten onder uitsluitende verantwoordelijkheid van de regering. Die gaven al gauw de geest of werden -zij het ternauwernood- in leven gehouden. Vervallen buurtcentra; het gerechtsgebouw en scholen die ontruimd moesten worden en enorme kosten tot gevolg hadden wegens de huur van dure en veelal ongeschikte onderkomens; vuilniswagens die zelf slechts voor de dump geschikt waren; brandweerwagens in een dergelijk slechte staat dat de brandweer geen garantie kon bieden dat zij nog kon uitrukken in geval van brand; ambulances die zelf in de intensive care lagen; bibliotheken die na elke regenbui een grote voorraad boeken en neergevallen plafondplaten konden weggooien; wegen die door het toenemend aantal gaten steeds geschikter werden voor het toepassen van abortus; hevig lekkende en beschimmelde verblijven voor drugsverslaafden met gevaar voor kortsluiting; politie die gewapende overvallers slechts te lijf kon gaan dank zij de door een bank gedoneerde kogelvrije vesten; een afgekeurde gevangenis die leidde tot de vlucht van verscheidene gevangenen en een aanklacht door het Europees Comité ter preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling; stichtingen die steeds vaker konden fluiten naar overheidssubsidies en daardoor de geest gaven.
Enzovoorts
Niet alleen de politie, brandweer en stichtingen, maar ook andere essentiële diensten als Directie Sociale Zaken moesten het ontgelden. Niet voor niets stelde diens Directrice onlangs dat het Sociaal Crisisplan niet in 2 jaar de structurele verwaarlozing gedurende ruim 30 jaar teniet kon doen. Zelfs het belastingkantoor dat jaarlijks honderden miljoenen florin incasseert moest na relatief korte tijd een ander onderkomen zoeken terwijl ook het ‘eigen bestuurskantoor’ ontruimd moest worden wegens sterk verval. Ook het waardevolle, door LAGO voor Afl. 1,- geschonken terrein, verloederde in rap tempo, net als huizen aldaar die voor een vriendenprijs aan partijgenoten waren verstrekt. De opeenvolgende regeringen (=politieke partijen) bleken gedurende meer dan 30 jaar niet in staat ook maar één enkel ‘Landseigendom’ naar behoren te onderhouden. Zodoende verkwanselden zij honderden miljoenen florin aan waarde.
‘Oplossingen’
Ook het Wilhelminapark trof een dergelijk lot. Lange tijd bood het een treurige aanblik met vele dode palmen en andersoortige vegetatie. Dat veranderde volledig toen het nabijgelegen hotel aanbood het op eigen kosten te beheren. Hetzelfde geldt voor het douanekantoor. Na jarenlange onbeantwoorde klachten van de gebruikers die eveneens met vele honderden miljoenen florin jaarlijks de Landskas spekken was het, eveneens na relatief korte tijd, niet meer bruikbaar. Bij volledig gebrek aan geld en leenmogelijkheden heeft de huidige regering inmiddels via een ‘ruil’ een nieuw kantoor bedongen: een aannemersbedrijf verkrijgt het afgekeurde douanekantoor en het kostbare terrein voor de bouw van een Afl. 45 miljoen kostend wooncomplex. In ruil bouwt het op Barcadera een nieuw douanekantoor voor Afl. 9,5 miljoen. Volgens een enthousiast statenlid een ‘win-winsituatie van een creatieve overheid’.
Blijkbaar is ook de overheid zich inmiddels bewust van zijn volslagen onbekwaamheid op het gebied van onderhoud. Daarom heeft hij vanaf vooral 2010 zijn toevlucht gezocht tot ‘oplossingen’ (zoals SOGA en PPP) waarbij de ondernemer van een project ook het onderhoud voor zijn rekening neemt tot het project volledig is afbetaald. Vanzelfsprekend is dit een veel duurdere oplossing voor de belastingbetalers die toch al opdraaien voor alle andere falen/tekortkomingen van overheidsbeleid.
Raadsel
Voor velen in Aruba is het een raadsel waarom opeenvolgende regeringen er, ondanks een goedlopende economie met indertijd voortdurend toenemende inkomsten(!), blijkbaar niet in slaagden om aan de meest elementaire beginselen van onderhoud te voldoen. Met zoveel adviseurs en coördinatoren moest het een eenvoudige zaak zijn om voor alle infrastructuur en diensten een onderhouds- en investeringsplan op te stellen. We kunnen daarom concluderen dat serieuze aandacht voor het goed functioneren van diensten en onderhoud aan de infrastructuur geen enkele prioriteit was/is. Dat kost(te) de gemeenschap ontzaglijk veel geld. Anderzijds past dit ‘beleid’ wèl uitstekend in het verdienmodel van bestuurders. Die kunnen namelijk via onderhandse aanbestedingen of ‘aanbesteding uit de hand’ goed verdienen aan een nieuw project ter vervanging van bijvoorbeeld een verloren gegaan gebouw. Als kers op de slagroomtaart levert het meteen de nodige propaganda op voor de volgende verkiezingen.