Jaren geleden kwam mijn zoon vanuit Nederland op vakantie. Ik maakte van de gelegenheid gebruik om hem autorijles te geven. Wij begonnen veilig in de knoek onder de verschrikte ogen van loslopende geiten. Al gauw vond ik het veilig genoeg om het op de ‘echte weg’ te proberen. Nadat hij een paar minuten had gereden en de nodige gaten ontweken had vroeg hij: “Waarom zijn de wegen hier zo slecht”? “Hoe bedoel je?” Hij was verbaasd: “Zie je al die gaten dan niet en de kwaliteit van de weg?” Natuurlijk wist ik dat er gaten in de weg zaten en dat veel wegen een aaneen gebreid lappendeken vormden van stukken asfalt. Ik wist echter niet anders: veel wegen waren ronduit erbarmelijk maar ik nam dat al decennialang voor lief aan.

Ik ben geen uitzondering. Veel van ons weten dat er nog wel meer mis is op ons eiland, maar ook dat nemen wij meestal op de koop toe. Net als toeristen genieten wij van de zon, de zee, het strand, de wind, de aangename temperatuur, de aardige mensen en de vele mogelijkheden voor een ontspannen leven. En als je hier al een heel leven hebt gewoond, dan valt de toegenomen drukte en commercie wel op, maar daar valt allemaal mee te leven. Op het eerste gezicht is Aruba dus nog steeds ‘cool’. Toch komen er steeds meer barsten en scheuren in dat beeld.

Slechte wegen, verveloze en vervallen gebouwen, trage en inefficiënte overheidsdiensten en een corrupte overheid pasten mooi in het vaak geromantiseerde imago dat mensen hadden van tropische eilanden. Het hoorde er allemaal bij. Wat in grotere, meestal meer ontwikkelde landen onacceptabel zou zijn, werd hier juist gezien als onderdeel van de ‘couleur locale’.

Aruba probeert zich al jaren op te werpen als het meest ontwikkelde eiland in het Caribisch gebied. Grotendeels lukt dat aardig. In vergelijking met Aruba hebben de meeste eilanden nog een lange weg in hun ontwikkeling te gaan. Op zich is dat niet vreemd: de Lago-raffinaderij en vervolgens de toeristenindustrie waren een belangrijke stimulans voor de economie. Dit bracht de nodige ontwikkeling en welvaart voor de bevolking met zich mee.

Toch is er tegenwoordig meer sprake van schijn dan werkelijkheid. Ofschoon wij het -alweer in vergelijking met verschillende andere eilanden in de regio- nog steeds aardig doen, is het de vraag of wij werkelijk de kwaliteit van diensten krijgen voorgeschoteld die wij op grond van onze economie en belastingbijdrage mogen verwachten. Het kan dan ineens zo zijn dat het niet meer als normaal wordt gezien dat onze wegen er zo belabberd aan toe zijn. Voor wie zich weleens gewaagd heeft op Europese wegen, weet dat de vergelijking met Arubaanse wegen volledig mank loopt. Hetzelfde geldt voor de kwaliteit van scholen, de efficiëntie van overheidsdiensten, de integriteit van bestuur(ders), de veiligheid, enz. De manier waarop hier bijvoorbeeld decennialang het nummerplatencircus plaatsvindt gaat de verbeelding van velen in ontwikkelde landen volledig te boven.

Maar voor ons was dit alles tot voor kort heel normaal. Als makke schapen lieten wij ons oprollen in spiraalrijen voor de betaling van nummerplaten. We brachten verschillende keren de halve nacht door voor de DIMAS en diens talloze voorgangers om er maar van verzekerd te zijn dat we die dag aan de beurt kwamen. We renden van loket naar loket in uiteenlopende gebouwen om te voldoen aan de vele vereisten voor het beginnen van een zaak en we lieten ons afschepen met de zoveelste smoes als benodigde papieren na weken vertraging weer eens niet klaar bleken te zijn. Wij lieten ons ook meeslepen in het verkiezingsgewoel om de partij die er weer een zooitje van had gemaakt weg te stemmen en ‘de ander’ weer een kans te geven. Slechter kon het immers niet. Maar ook daar vergisten we ons in. En meestal legden wij ons er bij neer en dachten we, “nou ja, zo gaat het hier nu eenmaal. Het is niet anders’.

Toch is ook dat de vraag. Moeten wij doen alsof deze gang van zaken hier gewoon de norm is en ons blijven neerleggen bij wat ons geboden wordt? Of mogen wij langzamerhand hogere eisen stellen en ‘waar voor ons geld’ eisen? Moeten wij slechts dankbaar zijn voor hetgeen de regering ons ‘aanbiedt’ of mogen wij daar ook kritisch over zijn, vooral wanneer blijkt dat er aan het beleid zelf en de uitvoering daarvan het nodige schort? Moeten wij doorgaan om de politieke patronage en de administratieve chaos

die ons land zoveel schade hebben berokkend alleen te blijven zien als een onvermijdelijk kenmerk van incompetente en/of corrupte kabinetten/bestuurders? Of moeten wij al hetgeen wij als gevolg daarvan al zo lang als zo normaal hebben leren accepteren eindelijk de juiste plaats geven en wel dat ons ‘normaal’ feitelijk erg abnormaal is? Zolang wij het abnormale ‘normaal’ blijven vinden en ons er tevreden mee stellen de boel de boel te laten, zal er voorlopig geen sprake zijn van enige verbetering. Wij kiezen dan zelf bewust voor de verdere onttakeling van onze samenleving.