Voor het aangaan van leningen door overheden geldt een ijzeren wet. Kortlopende leningen zijn uitsluitend voor kortlopende zaken. Voor langlopende investeringen dienen langlopende leningen gesloten te worden. De opeenvolgende Arubaanse regeringen hebben zich hier niet aan gehouden. Met het grootste gemak gingen zij langlopende kredieten aan voor consumptieve uitgaven. Zo werden er regelmatig obligatieleningen afgesloten om ambtenarensalarissen te betalen. Gedurende het grootste deel van de Status Aparte heeft geen enkele regering structureel weten te investeren in middelen die uiteindelijk weer inkomsten genereren. Nieuwe leningen dienden vaak geen ander doel dan het aflossen van aflopende leningen. Niemand kan op dit moment dan ook aangeven hoe al die leningen uiteindelijk terugbetaald moeten worden.
De nationale schuld vormt daarom een ernstige bedreiging voor elke burger. De economische bronnen die voor welvaart moeten zorgen, worden nu opgesoupeerd voor partijpolitieke motieven. De kansen om ondernemingen op te zetten, worden teniet gedaan, er worden nauwelijks banen geschapen die het bruto nationaal product (BNP) kunnen verhogen. Dit beleid is voor elk land zonder onuitputtelijke economische bronnen rampzalig. Zelfs voor landen met enorme oliereserves als Venezuela en Iran is een dergelijk beleid niet houdbaar. Het rapport van de Erasmus Universiteit, ‘De Arubaanse economie: balanceren op het koord’ (januari 2005), geeft niet voor niets aan dat “continuering van de huidige trends voor Aruba, namelijk dat de versnelling van de commerciële buitenlandse schuld van de overheid, niet houdbaar is. Het is vrij eenvoudig aan te tonen dat bij voortgaande financieringstekorten van de overheid die door middel van leningen worden gefinancierd, snel tot een explosieve situatie kan leiden”.
Voor veel burgers was dit scenario lang een ‘ver-van-mijn-bed-aangelegenheid’. Maar daar komt spoedig verandering in. De overheidsvakbonden hebben bij de onderhandelingen over verhoging van de pensioenleeftijd bedongen dat de reparatiepremie voor ambtenaren vanaf 2017 weer wordt geïndexeerd. Volgens het CFT zorgt deze zogenaamde ‘autonome groei van personeelskosten’ voor toenemende uitgaven met ernstige gevolgen voor het begrotingstekort en de nationale schuld. Die zullen vanaf 2018 dan weer toenemen ondanks de huidige pogingen van de regering om in 2018 te komen tot een begrotingsevenwicht. Als belangrijkste aanbeveling adviseert de CFT dan ook om “de structurele groei van de overheidsuitgaven een halt toe te roepen door diverse (automatische) indexeringen stop te zetten”. Met andere woorden, de ambtenaren kunnen fluiten naar hun zelfs op papier toegezegde indexering. Voor een groep die wegens dezelfde reden (onvoldoende publieke middelen wegens financieel wanbeleid van achtereenvolgende regeringen) al meermalen indexering heeft gemist en als gevolg daarvan door de jaren heen aanmerkelijk in koopkracht achteruit is gegaan, is dit een zure pruim. Maar dat is niet het enige noch het meest serieuze.
Het CFT stelt vast dat het nog onduidelijk is welke maatregelen de overheid uiteindelijk invoert, welk effect die hebben op de verlaging van het tekort en de schuld, temeer omdat benodigde maatregelen steeds later worden ingevoerd dan in eerste instantie wordt voorgenomen. Tekorten en schulden nemen daardoor steeds verder toe. Daarom beveelt de CFT aan om op korte termijn een ‘solidariteitsheffing’ in te voeren. Feitelijk is hier echter sprake van een ‘Belasting Ondeugdelijk Bestuur’. Volgens het CFT zullen de verschillende nieuwe belastingen en de omvangrijke belastingherziening een toename van de belastingdruk met zich meebrengen van meer dan 10%. Dit betekent bovenop het eerder genoemd en toenemend koopkrachtverlies voor ambtenaren een bijkomend verlies in koopkracht van minimaal 10% voor de hele bevolking. Dit zijn de belangrijkste gevolgen voor diegenen die hun werk behouden. Anderen zijn nog verder van huis.
Na de verkiezingen van 2013 nam de regering reeds de eerste maatregelen om haar overmatige personeelskosten te verminderen. Daarvoor koos zij de makkelijkste weg en wel door contracten van arbeidscontractanten niet te verlengen. Kort daarop moest zij op veel van haar besluiten terugkomen omdat bleek dat verschillende departementen geen kwalitatieve dienstverlening meer konden bieden. Maar ook stichtingen moesten het ontgelden. De laatste jaren bezuinigt de overheid structureel Afl. 1 miljoen per jaar op subsidies aan stichtingen. Verschillende stichtingen hebben daardoor al het loodje gelegd of moesten hun dienstverlening drastisch inperken. De verlaagde koopkracht en verminderde kwaliteit van dienstverlening zijn directe gevolgen van ondeugdelijk bestuur. De grote vraag is in hoeverre en hoe de politieke ambtsdragers voor al deze en meerdere kwalijke gevolgen van hun wanbeleid verantwoordelijk kunnen worden gesteld.