De Griekse crisis schaadde het algemene vertrouwen in de euro, met een koersdaling van de munt als gevolg. Zo bedreigden de Griekse problemen de stabiliteit van de gezamenlijke munt en werd er gevreesd voor een bredere eurocrisis door een domino-effect, als de crisis zou overslaan naar andere eurolanden. Om te voorkomen dat meerdere zwakke eurolanden in een crisis zouden komen te verkeren, besloten de eurolanden en het IMF om Griekenland te hulp te schieten. Eind maart 2010 werden de eurolanden het eens over de opzet van een reddingsplan voor Griekenland. De hulp zou bestaan uit een combinatie van leningen van het IMF en van de eurolanden. Voorwaarde was wel dat Griekenland zelf orde op zaken moest stellen en de enorme begrotingstekorten moest terugdringen. Dat kon alleen door op allerlei terreinen zwaar te bezuinigen.
De bezuinigingsmaatregelen waren een klap voor de economie van Griekenland en de Griekse bevolking. In 2010 daalden de lonen in de publieke sector met gemiddeld 15 procent. Bij staatsbedrijven was dat zelfs 30 procent. De pensioenen werden met 10 procent gekort. Er kwam maar geen einde aan de stijgende werkloosheid in Griekenland. In november 2014 lag de werkloosheid op 28 procent van de beroepsbevolking en de jeugdwerkloosheid zelfs op 61,4 procent. De bezuinigingsmaatregelen van de Griekse regering leidden daardoor tot heftige protesten onder de bevolking. Niet voor niets werd gevreesd dat Aruba tezijnertijd eenzelfde lot zou treffen.
Het is echter niet nodig ons te laten leiden door het Griekse drama. In onze eigen regio doen zich voorbeelden voor die in verschillende opzichten nader staan tot onze eigen situatie. Zo heeft het Caribische eiland Puerto Rico dat als autonoom gebied nauw met de VS is verbonden, door de jaren heen een schuldenlast opgebouwd van ruim Afl. 130 miljard. Per inwoner bedraagt de schuldenlast in Puerto Rico Afl. 37.142,85.
Inmiddels heeft Puerto Rico ingestemd met financieel toezicht door een ‘Federal Control Board’ (FCB). Deze instantie heeft het Land opgedragen noodmaatregelen door te voeren om te voorkomen dat de overheid ‘moet sluiten’ wegens het volledig droogvallen van de middelen. Zonder deze maatregelen bestaat het gevaar dat de overheid binnen enkele maanden essentiële diensten niet meer kan betalen zoals pensioenen, onderwijs, gezondheidszorg en openbare veiligheid. Er moet 30% worden bezuinigd op salarissen van overheidspersoneel, o.m. middels inkrimping en door (niet betaalde) verplichte verlofdagen in te voeren. Overheidscontracten moeten met 50% worden gekort en de reeds verlaagde kosten van de gezondheidszorg moeten met nog eens 30% terug worden gebracht door lagere prijzen te bedingen voor geneesmiddelen, zorgplannen en medici. Niet voor niets heeft een groot aantal professionele dienstverleners de laatste jaren het land verlaten wegens de uitzichtloze situatie.
En nog dichter bij onze situatie hebben de US Virgin Islands met een bevolking van nog geen 105.000 mensen een schuld opgebouwd van Afl. 4,2 miljard, oftewel Afl. 40.250,- per inwoner. Net als Puerto Rico kent dit land het probleem van een afnemende bevolking (waardoor het moeilijker wordt om de schulden te betalen), ondergefinancierde pensioenfondsen, een lange geschiedenis van lenen om financieringstekorten te dekken en een hoge werkeloosheid. Tot nog toe hebben de US Virgin Island toezicht door de FCB afgewezen.
Ook in Aruba wordt al decennialang ditzelfde format gehanteerd: schulden aangaan om de financieringstekorten te dekken terwijl de laatste jaren de economie en de bevolking niet of nauwelijks groeien. Wanneer daartegenover de schulden wèl groeien, groeit de schuld-per-inwoner tot een
ondraagbaar niveau. Zo bedroeg de individuele schuldenlast van de Arubaanse burgers eind 2015 omstreeks Afl. 36.183,-. Inclusief de extra schuldenlast van de PPP-projecten en andere ‘off-budget-schulden’ waar de Arubaanse regering de bevolking mee opgezadeld heeft, bedraagt de schuld per Arubaanse inwoner eind 2018 omstreeks Afl. 45.000,-. Dat is meer dan de individuele schuldenlast op Puerto Rico en de US Virgin Island.
De hoogte van de Arubaanse schulden in relatie tot het BBP maakt lenen door financiële instellingen hoogst riskant. Toch heeft dit in Aruba slechts in beperkte mate geleid tot (veel) hogere rentetarieven zoals dat in veel andere landen wèl gebeurde. Die kregen daardoor steeds grotere moeite om te voldoen aan hun rente- en aflossingsverplichtingen. Een belangrijke reden voor de lagere stijging van de rentetarieven is niet zozeer vanwege het vertrouwen van financiële instituties in de capaciteit van Aruba om aan haar verplichtingen te voldoen. Veeleer moet dat vertrouwen toegeschreven worden aan het feit dat Aruba deel uit maakt van het Koninkrijk met het financieel draagkrachtige Nederland als belangrijkste partner. De recente ‘ingreep’ in 2014 van het Koninkrijk om de verdere ontsporing van de overheidsfinanciën een halt toe te roepen wordt door beleggers dan ook gezien als een vorm van redden van een hopeloze situatie. Door in te grijpen bleef het vertrouwen van beleggers in Aruba toch nog overeind. Voor Aruba is dit een goede reden om nooit het Koninkrijk te verlaten. De eventuele weigering van de Arubaanse overheid om nog langer aan het financiële toezicht mee te werken en/of de mogelijke intentie van een (nieuwe) regering om een eind te maken aan het ‘financiële toezicht’ en/of nog erger, een gang naar een ‘onafhankelijke’ status, zou Aruba met haar inmiddels twijfelachtige reputatie binnen afzienbare tijd onherroepelijk verlagen tot de junk(ie)-status met alle gevolgen van dien voor de bevolking.