Reedsvanaf een vroeg stadium van de Status Aparte waarschuwden talloze financiële instellingen de opeenvolgende overheden voor de gevolgen van hun (wan)beleid. Dat waren niet alleen nationale instellingen, maar ook internationale instanties als de IMF. Praktisch alle waarschuwingen werden in de wind geslagen. Ook Nederland had zijn bedenkingen, maar bemoeide zich niet met het beleid,ondanks dringende verzoeken daartoe van beide grote partijen zolangdeze in de oppositie zaten. Dat deed zijwegens de bepaling in het Statuut dat de koninkrijkspartners hun eigen zaken autonoom regelen. Pas toen de financiële moeilijkheden in 1993 onder het MEP-bewind volledig uit de hand dreigden te lopen was Nederland, op verzoek van de Arubaanse regering (!), bereid bijstand te verlenen. Daarbij stelde zij de voorwaarde dat Aruba intern orde op zaken zou stellen. Hoewel de overeenkomst door de leiders van beide grote Arubaanse partijen MEP en AVP werd getekend, hielden zij zich daarna op geen enkele wijze aan de beloofde verbeteringen in de (financiële) kwaliteit van het bestuur.
Vanzelfsprekend liep de situatie hierdoor na elke volgende regeringsperiode verder uit de hand. Het was een ieder met een greintje verstand intussen duidelijk dat er niet hoefde te worden gerekend op enig verantwoordelijkheidsgevoel van onzepolitici. Dank zij verschillende eenmalige ‘meevallers’ voor de overheid (zoals bijv. met de verkoop van het Plant-hotel), slaagde zij er steeds in het hoofd netboven water te houden. Aangezien zij bleef geloven in dit geluk, stelde zij haar uitgavenpatroon niet bij. Integendeel, elke nieuwe regering deed weer een stevige schep boven de uitgaven van haar voorganger.Een goed inzicht in het te voeren en gevoerde financieel beleid ontbrak echter, want elke nieuwe regering kenmerkte zich bovendien door voortgaande inbreuken op bepalingen van de Staatsregeling ten aanzien van de indiening van begroting en jaarrekening. Deze werden jaar in jaar uit veel te laat (begroting) en zelfs decennialang helemaal niet (jaarrekening) ingediend. Hetgeenwèl werd ingeleverd was volgens de Algemene Rekenkamer van dusdanige kwaliteit dat het ”onmogelijk was het financieel beheer van het land goed te beoordelen”. Voor de parlementen van wisselende meerderheidssignatuur vormdenal deze overtredingen en tekortkomingen echter nooit enig probleem.
Op grond van dit beleid moest het schip Aruba financieel eens op de klippen lopen. Er is geen diepgaande financiële kennis van zaken nodig om te beseffen dat Aruba slechts met heel zware offers haar huidige schulden en bijbehorende rente zelfstandig (= autonoom) mogelijk kan aflossen. Dat er dan gezocht wordt naar manieren voor schuldverlichting is dus onvermijdelijk. Dat door enige hulpverlener eisen worden gesteld aan de kwaliteit van het (financieel) bestuur is logisch. Daarmee stelt deze haar hulp veilig en voorkomt zij herhaling. De beschuldiging van ‘verkrachting door en/of inleveren van de autonomie aan Nederland’, zoals is gebeurd bij het integriteitsonderzoek van het MEP-beleid in 2010 door de WODC en nu bijhet Cft-onderzoek naar de financiële situatietijdens het AVP-bewind is dan ook een volledige verdraaiing van de werkelijkheid.Dit dient slechts omde eigen bevolking een rad voor de ogen te draaien. Het zijn namelijk de Arubaanse politici van beide grote partijen die als houtluizen decennialang de fundering van de Status Aparte systematisch hebben weggeknaagd.Daarmee hebben zij zelf de autonomie van Aruba om zeep geholpen.