In de daarop volgende 4 jaren was de nieuwe AVP-regering gedreven bezig met de opzet en uitvoering van grote projecten. Verloederde wijken en gebouwen werden grondig aangepakt, de hoofdstraat van Oranjestad kreeg een nieuw aanzicht, de banden met Nederland hersteld en geïntensiveerd, met sociale partners intensief overlegd over ingrijpende veranderingen en aan de vergroening van de energievoorziening van het land werd ruim beleidsmatig aandacht besteed. Kortom, het gonsde alom van vernieuwingsactiviteiten. De gemeenschap werd voorzichtig positief over het nieuwe beleid.
Vanzelfsprekend was niet alles koek en ei. Projecten liepen qua duur en dus ook qua kosten uit de hand. De zinvolheid van projecten (met gepaard gaande kosten) werd hier en daar in twijfel getrokken. De gemeenschap had de nodige moeite met het showelement waarbij elke activiteit van elke minister breed en tot vervelens toe werd uitgemeten in de media. En ook de volgehouden traditie om elk geconstateerd probleem jarenlang uitgebreid te wijten aan de vorige MEP- regering viel niet in goede aarde.
Waar veellanden vanaf 2008 in zwaar financieel weer verkeerden en sterk moesten bezuinigen met ingrijpende maatregelen voor de bevolking, koos de Arubaanse regering bewust voor een investeringsbeleid op grote schaal om de economie te stimuleren. Een goedlopende economie zou in een later stadium de aangegane schulden vanzelf dekken. Niet alleen werd beoogd de werkgelegenheid te handhaven en zelfs te verbeteren, maar ook de kwaliteit van het leven van alle Arubanen zou in deze moeilijke tijden omhooggestuwd worden.
Steeds meer begon men zich echter af te vragen waarmee Aruba haar nieuw elan betaalde. Dat er ruimhartig met geleend geld werd gewerkt was duidelijk. Onbekend was de mate waarin dit gebeurde en de precieze gevolgen op langere termijn. Daar werd door de regering op geen enkele wijze op vooruitgelopen. Bovendien zorgden de regelmatige schouderklopjes voor het Arubaanse overheidsbeleid van grote broer Nederland en de in bedekte termen geschreven rapporten van de IMF en aanverwanten er mede voor dat slechts weinigen zich zorgen maakten.
Vrij kort na de verkiezingen van september 2013 werd duidelijk dat de regering feitelijk aan het eind is van haar financiële Latijn. Stichtingen gaven in steeds groter getale aan dat de overheid zich niet meer hield aan haar subsidieverlening. De minister van financiën stelde dat de regering slechts een deel van haar AZV -verplichtingen zou nakomen en als klap op de vuurpijl kregen contractanten het bericht dat ze zich de volgende dag, week of maand niet meer hoefden te melden op het werk. Alle ministers moesten zwaar bezuinigen en het kostte de nodige moeite om de begroting 9 maanden na de daarvoor bepaalde wettelijke termijn aan het parlement aan te bieden. De werkelijke omvang van het probleem werd echter pas duidelijk toen bleek dat de gouverneur weigerde om de begroting rechtskracht te verlenen door zijn ondertekening.
Inmiddels heeft de Commissie Financieel Toezicht (Cft) na een vluchtig onderzoek van de begroting 2014 een negatieve kwalificatie afgegeven. Een diepgaander onderzoek met daaraan gekoppeld ´adviezen´ voor een herstelbeleid betekent hoogstwaarschijnlijk dat de Arubaanse gemeenschap zware tijden te wachten staat.
De vraag doet zich automatisch voor hoe serieus de financiële situatie nu werkelijk is en wat voor gevolgen dit heeft; in welke mate de huidige (en vorige) regering(en) van wisselende politieke kleur een (on)verantwoordelijk financieel beleid heeft/hebben gevoerd die de aanloop hiertoe vormden; in hoeverre politieke partijen nog geloofwaardig zijn om zelf oplossingen aan te dragen voor de huidige situatie; of en zo ja hoe ons parlementair rechtssysteem bijdraagt aan de gangbare patronagepolitiek. Bovendien wordt aandacht besteed aan het belangrijkste stokpaardje van alle Arubaanse politici, namelijk de vraag of Nederland de Arubaanse autonomie aantast. In vervolgartikelen wordt ingegaan op verschillende thema’s die hierbij een rol spelen. Het wordt dan hopelijk duidelijk dat het roer radicaal om moet. Het (bijna) exclusief overlaten van opzet en uitvoering van nationaal beleid aan politici is namelijk al decennialang een heilloos pad gebleken.