De heersende praktijk om partijgetrouwen in overheidsdienst te benoemen of te bevorderen waarbij vaak incapabele mensen in te hoge functies terechtkwamen met te hoge salarissen had zeer negatieve gevolgen voor de sfeer op de werkvloer. Zittende en wél capabele mensen werden gedemotiveerd wat weer leidde tot verlaging van de productiviteit. Daarbij kreeg een deel van de partijgetrouwen wel een toelage van 25% op het salaris, bij wijze van indexering. Voor de ‘legitieme’ ambtenaren die deze toelage niet kregen, was dit onrechtvaardig. Door dit overheidsbeleid moest de taart niet alleen door te veel mensen worden gedeeld, maar ook oneerlijk in ongelijke porties. De vakbonden waren op de hoogte, maar deden niets.
De regering had de uitdaging om dit uit de hand gelopen personeelsbeleid te financieren. Omdat er geen geld voor een normale indexering was, zocht men oplossingen in budgetneutrale ‘voorzieningen’. Zo werd de ‘arbeidstijdverkorting’ (Atv-dagen) geïntroduceerddie de reeds lage arbeidsproductiviteit verder verlaagde.Ook werden tarieven van overheidsdiensten fors verhoogd, soms zelfs verdubbeld. De invoerrechten gingen omhoog en de BBO werd geïntroduceerd. De hele beroepsbevolking draaide op voor het partijpolitieke personeelsbeleid van de overheid.
Voor de vakbonden was dit alles nog steeds geen reden om het voor de ´legitieme´ werknemers van Aruba op te nemen. Schuchtere kritiekvan vakbonden op het algemene overheidsbeleid werd steevast onthaald op felle reacties van bestuurders. Tijdens het laatste bewind van de MEP werden vakbonden regelmatig beschuldigd met de oppositiepartij samen te zweren tegen het regeringsbeleid. Daarop lieten de vakbonden hun pogingen al gauw varen. Ter verdediging van hun houding voerden zij aan dat zij zich niet met politiek inlieten. In werkelijkheid verzaakten zij hiermee hun verantwoordelijkheid om de belangen van hun leden te behartigen. Zij wilden zich alleen nog sterk maken voor indexering. Het benodigde geld daartoe moest dan worden opgehoest door de werknemers in de private sector die toch al beduidend minder riante voorzieningen hebben.
Ook de werkgeversorganisaties kregen van de laatste MEP-regering het verwijt dat zij politiek bedreven en met de oppositie tegen de overheid samenspanden omdat zij de regering waarschuwden dat het gevoerde beleid nadelig was voor de ontwikkeling van Aruba. Over het algemeen ging het slechts om herhalingen van eerder gegeven waarschuwingen door lokale en internationale financiële instanties. Bij de machthebbers schoten ze echter in het verkeerde keelgat waarna de woordvoerders van deze organisaties jarenlang door de politiek werden verguisd. Haaks op deze waarschuwingen door werkgeversorganisaties stond de financiële steun die de politiek uit het bedrijfsleven ontving ten behoeve van verkiezingscampagnes. Datkon weer duiden op instemming met het beleid of simpel opportunisme.
Vakbonden en werkgeversorganisaties (de ´gremio´s´) gaven jarenlang aan dat zij betrokken wilden worden bij het overheidsbeleid om de ontwikkeling van Aruba in betere banen te leiden. Toch werd hun verzoek steevast tot voor kort door de politieke machthebbers afgewezen. Het idee in 2003 van een ‘nationale dialoog’, in navolging van het Nederlandse poldermodel, werd afgehouden. De toenmalige regering vreesde voor een ‘gremiocratie’ (een staat die geleid wordt door vakbonden en werkgeversorganisaties), een bedreiging dus voor de bestaande ‘familiecratie’ die op Aruba al zo lang de dienst uitmaakte. Vakbonden en werkgeversorganisaties werden slechts bij het beleid betrokken indien de overheid zelf geen enkele uitweg meer zag voor haar problemen en partners zocht om de klappen op te vangen.
De AVP gooide het roer met betrekking tot de ´gremio´s´ drastisch om. Al gauw na haar aantreden in 2009 zocht zij intensieve samenwerking met werkgevers- en werknemersorganisaties.In onderling overleg werd een groot aantal belangrijke en moeilijke beslissingen,bijvoorbeeld op het gebied van pensioenvoorzieningen, genomen die konden rekenen op een groot draagvlak. De enigen die protesteerden tegen deze gang van zaken waren parlementariërs die zich buitenspel gezet voelden.
Inmiddels is bekend dat het onverantwoordelijke financiële beleid van regeringen vanaf de Status Aparte tot heden bijzonder ernstige gevolgen heeft voor de bevolking voor de komende decennia. Het volledig tekortschieten van de controlefunctie van het parlement is hier mede debet aan. Het is maar zeer de vraag of bestuurders en parlementariërs op korte termijn de mentaliteitsverandering die nodig is om orde op zaken te stellen, kunnen opbrengen. Het is daarom zaak dat de ´gremio´s´ hunoorspronkelijke passiviteit en gedoogbeleid van incorrect overheidshandelen opgeven en hun recente bijdrage aan het algemene beleid op landsniveauniet alleen bestendigen maar zelfs uitbreiden. Uiteindelijk vertegenwoordigen zij de belangrijkste groeperingen van Aruba die moeten dokken voor alle gevolgen van overheids(wan)beleid.