Met het nodige tamtam vond op 27 oktober 2017 de tiende inwijding van het nieuwe Arubaanse Parlement plaats. De goede voornemens en plechtige beloften waren niet van de lucht. Het belang van het land en haar burgers werd sterk benadrukt. De vraag is, gaat het deze keer eens niet om sprookjes?

Zoals gebruikelijk gaat het in de ‘traditionele’ politiek helemaal niet om het parlementariërschap. Zo heeft de POR reeds haar twee grootste ‘votegetters’ daarvan vrijgesteld, er van uitgaande dat die linksom of rechtsom toch wel een ministerpost krijgen. Want daar gaat het om. Pas als minister kun je binnen onze ‘democratische rechtsstaat’ iets uitrichten, kun je doen en laten wat je wilt en kunnen er ‘zaken’ worden gedaan. Het Parlement dient slechts als decorum om de illusie van een rechtsstaat hoog te houden en streken van het bestuur te legaliseren. Als beloning mogen parlementariërs door het jaar heen op reis met deelname aan Par(anda)Latino in Latijns-Amerika als hoogtepunt.

Blijkbaar duurt het nog wel even voor lijsttrekkers en votegetters tot het inzicht komen dat zij feitelijk in het Parlement horen. Uitzondering hierop is natuurlijk de lijsttrekker van de grootste regeringspartij die ter identificatie van het beleid de premier levert. De verbeten strijd om ministerfuncties die door bijna alle andere ‘voorkeurskandidaten’ wordt gevoerd wekt echter sterk de indruk dat de traditionele voordelen van het ministerschap zoals het verlenen van privileges wegens verkregen steun en ‘de business’ nog steeds een overheersende rol spelen.

De zwakte en het disfunctioneren van het Arubaanse Parlement zijn al decennialang een bron van zorg. Volgens de Staatsregeling heeft zij een vijftal belangrijke taken.

Allereerst moet zij onze Staatsregeling helpen onderhouden en het welzijn van Aruba naar vermogen voor staan. Maar lezing van rapporten van vooral de Raad van Advies (RvA) en de Algemene Rekenkamer (ARA) maakt duidelijk dat het Parlement op deze punten chronisch heeft gefaald. Zo stond zij (bijna) jaarlijks toe dat de regering haar begroting (soms ruim) te laat indiende, nam zij het gebrek aan realiteitszin en de veelvuldige omissies voor lief en legaliseerde zij alle onvolkomenheden door daar haar goedkeuring blindelings aan te verlenen. Daarmee holde het Parlement zelf haar eigen functioneren uit. Ook het discriminatoir benoemingsbeleid gebaseerd op politieke gezindheid met ernstige financiële gevolgen wekte geen enkele beroering in het Parlement.

Op de tweede plaats moet zij jaarlijks de begroting beoordelen, mede naar aanleiding van de adviezen van de RvA. Maar hoewel de begroting jaarlijks werd besproken in het Parlement, werden adviezen, waarschuwingen en aanbevelingen van de RvA systematisch genegeerd. Daardoor kon het gebeuren dat deze decennialang herhaald werden en dat irrealistische begrotingen met legio wetstechnische problemen probleemloos werden goedgekeurd.

Daarnaast moet zij jaarlijks ook de jaarrekening beoordelen met daarin de verantwoording van de ontvangsten en uitgaven van het Land. Met deze jaarrekening in de hand vindt een evaluatie plaats van de begroting en kunnen aanpassingen worden gemaakt voor de begroting van het volgend jaar. Maar… het Parlement heeft sinds de Status Aparte nog nooit een door een accountant goedgekeurde begroting ontvangen noch geëist. Zij kon dus ook nooit (!) een oordeel geven over de kwaliteit van het financieel beheer van Aruba. Vanzelfsprekend kon er ook geen gebruik worden gemaakt van een ‘leereffect’ ten behoeve van de volgende begroting.

Ten slotte moet zij ten behoeve van een verantwoorde uitvoering van haar controlerende taak bij Landsverordening (Lvo) regels vaststellen omtrent het financieel beheer van het Land en moet zij bij Lvo regels stellen teneinde de rechtmatigheid van het bestuur en de deugdelijkheid van het financieel beheer te waarborgen. Maar ook hier wordt decennialang (!) slechts gesproken over de noodzakelijke verbetering van de Comptabiliteitsverordening. Daar blijft het bij! En aan het stellen van regels bij Lvo om de rechtmatigheid van het bestuur en de deugdelijkheid van het financieel beheer te waarborgen is helemaal niets gedaan.

Daarnaast blijkt de participatie en/of inzet van Parlementsleden aan verschillende werkcommissie onvoldoende. Daarentegen blinken zij uit in de versterking van de polarisatie tussen de partijen en

daarmee binnen de gemeenschap. Daarmee wordt duidelijk dat partijbelangen een veel hogere prioriteit genieten dan gemeenschapsbelangen. De vraag is dan ook wat de meerwaarde is van ons Parlement binnen onze democratische rechtsstaat.

Feitelijk is het Parlement de belangrijkste schakel in de hele keten van ‘checks & balances’. Mede aan de hand van de adviezen, waarschuwingen en aanbevelingen van door de wet aangewezen instanties, beoordeelt zij de kwaliteit, rechtmatigheid en effectiviteit van het regeringsbeleid. Daar heeft zij de afgelopen 31 jaar schromelijk in gefaald. Het Parlement vormde in de praktijk de zwakste schakel. De waarborgketen functioneerde daardoor niet naar behoren met alle gevolgen van dien. Dat kwam mede door de zwijgcultuur van de gemeenschap die haar vertegenwoordigers niet tot de orde riep. Enige verbetering in het parlementair functioneren is dan ook pas te verwachten indien de bevolking de overheidsverrichtingen kritisch volgt en correctieve acties eist van haar vertegenwoordigers. Dat betekent dat de bevolking dus ook het Parlement krijgt dat het verdient!