Ervan uitgaande dat het geen goede zaak is om de huidige stand van zaken binnen het Koninkrijk te handhaven, zijn er de volgende drie opties:

1. Het Statuut blijft het voorportaal naar totale onafhankelijkheid op termijn.

Het Koninkrijk fungeert niet langer als vangnet en waarborgt niet langer de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur. Alle landen staan op eigen benen en dragen volledig hun eigen verantwoordelijkheid (dus ook voor hun financiële zaken!). Het huidige Statuut voorziet echter niet in een expliciete uittredingsprocedure. Uit de preambule blijkt dat de landen uit vrije wil het Koninkrijk als rechtsorde aanvaarden. Uittreding gaat daarmee tevens bij vrije wil en een besluit daartoe moet de wens van de bevolking weerspiegelen, hetgeen door middel van een referendum kan worden vastgesteld.

2. Het Koninkrijk wordt omgevormd tot een Gemenebest van onafhankelijke landen.

Een Nederlands Gemenebest zou kunnen bestaan uit onafhankelijke landen die desgewenst het staatshoofd kunnen delen (naar model van het Britse Gemenebest). Lidmaatschap van het Gemenebest is vrijwillig en zou in theorie tevens opengesteld kunnen worden voor landen die momenteel niet (meer) bij het Koninkrijk horen. Belangrijke vraag is wat de landen bindt in een Gemenebest, naast een gemeenschappelijk Staatshoofd en een gedeeld verleden. Het antwoord hierop zou kunnen luiden: een gemeenschappelijk handvest van waarden en normen, zoals ook het Britse Gemenebest een Handvest heeft. In dit Handvest staat beschreven dat de Britse Gemenebest-Leden worden verbonden door gedeelde waarden van democratie, mensenrechten en rechtsstaat. Binnen een Gemenebest is echter geen enkele afdwinging van naleving mogelijk. Er is in een Gemenebest-constructie geen gemeenschappelijke nationaliteit, buitenlands beleid of defensie. Evenmin is er automatisch sprake van vrij verkeer van personen en goederen. Naar verwachting ontheft een Gemenebest-constructie Nederland in de politieke praktijk niet van verantwoordelijkheden. De internationale gemeenschap – denk aan landen als de Verenigde Staten of Frankrijk – zal Nederland moreel en politiek blijven aanspreken op ontwikkelingen in de Caribische landen. Een Gemenebest zal dus gestoeld zijn op gemeenschappelijke waarden, maar ontneemt de deelnemende landen praktisch alle instrumenten om naleving af te dwingen.

3. Het Koninkrijk wordt omgevormd tot een structurele verbintenis, waarbij de kernbegrippen zoals genoemd in het Statuut nader worden uitgewerkt (en waarbij wordt gekeken welke aspecten daarnaast nog aandacht behoeven).

Indien de landen van het Koninkrijk blijvend kiezen voor een positie binnen het Koninkrijk, dan kiest men voor een hernieuwd fundament voor verdere samenwerking. Dat betekent een Koninkrijk gestoeld op gemeenschappelijke waarden en normen waarvan naleving met effectieve middelen afgedwongen kan worden. Dat betekent méér, in plaats van minder Koninkrijk. Het betekent een meer ‘gezamenlijk’ Koninkrijk. Als uitgangspunt voor dat hernieuwd fundament zou bijvoorbeeld gekozen kunnen worden voor het uitwerken van de kernbegrippen die genoemd zijn in artikel 43 van het Statuut, te weten: – fundamentele menselijke rechten en vrijheden; – rechtszekerheid en – deugdelijkheid van bestuur en kijkt men daarnaast welke aspecten nog missen maar wel noodzakelijk zijn. Ook zou men mogelijk nog kunnen overwegen om naast onder meer buitenlandse betrekkingen en defensie als aangelegenheden van het Koninkrijk hier nog nieuwe onderwerpen aan toe te voegen, bijvoorbeeld het onderwerp rechtszekerheid.

In het kader van het ‘nieuwe elan’ zouden we dan kunnen spreken van een ‘Koninkrijkshandvest’. Bij de uitwerking en uitvoering van de kernbegrippen dient eveneens de naleving (en het toezicht houden daarop) van het nieuwe gemeenschappelijk pakket aan waarden en normen inhoud te worden gegeven. Hierbij kunnen bestaande instellingen een Koninkrijkstaak gaan vervullen of nieuwe instellingen moeten hiervoor worden opgericht. Belangrijk is dat deze ook daadwerkelijk vorm krijgen als gezamenlijke instellingen. Het Comité denkt hierbij aan de instelling van een Koninkrijkssecretariaat en/of aan een (of meer) onafhankelijke instantie(s) ten behoeve van geschillenbeslechting.

De keuze van het Comité Koninkrijksrelaties gaat duidelijk uit naar ‘Eén Koninkrijk met spelregels’, dat kan worden vastgelegd in een nieuw Koninkrijkshandvest, omdat men immers indertijd duidelijk heeft gekozen voor het blijven in en het handhaven van het Koninkrijk. Hierbij kan het Statuut als uitgangspunt worden genomen, maar wel onder de voorwaarden dat de inhoud van het Statuut eindelijk eens wordt uitgewerkt en geconcretiseerd. Zeker nu we hierboven al hebben geconstateerd dat het Statuut inmiddels een permanenter karakter heeft gekregen dan oorspronkelijk de bedoeling was.

Er zijn goede voorbeelden van samenwerking binnen landen te noemen. Zo kent het Verenigd Koninkrijk een opsomming van standaarden die binnen het hele Verenigd Koninkrijk (VK), en dus ook in de Britse overzeese gebieden, moet gelden. Dit staat beschreven in een ‘White Paper’ uit 2012. Hierin staat onder meer dat de keuze om binnen het Verenigd Koninkrijk te blijven zowel rechten als plichten met zich meebrengt. Uitgangspunt voor het VK, zoals vermeld in het White Paper, is om op basis van gezamenlijkheid met de overzeese gebieden toe te werken naar betrokkenheid en gemeenschappelijke doelen. Er gelden regels op het terrein van goed bestuur, rechtsstatelijkheid, corruptiebestrijding en financiële huishouding. Maar het propageert ook de politieke, economische, sociale, en educatieve ontwikkeling. Landen die ‘uit de toon vallen’ worden geschorst of aangepakt. Zo werd Zimbabwe geschorst als lid van het Britse Gemenebest toen President Mugabe in 2002 met intimidatie en fraude de verkiezingen won. Dergelijke ontwikkelingen pasten niet binnen een Brits Gemenebest, aldus de overige leden. Het Verenigd Koninkrijk greep in 2009 ook in op haar overzees gebiedsdeel, de Turks- en Caicoseilanden. Deze Caribische eilandengroep raakte haar zelfstandigheid kwijt wegens endemische corruptie onder de heersende klasse. Zo werd de eerste premier van de Turks- en Caicoseilanden in de periode 2006 –2009 en die bij zijn aantreden een vermogen had opgegeven van zo’n 50.000 dollar, in die korte periode multimiljonair.

Dat met het oog op dergelijke wantoestanden bij nieuwe verhoudingen het belang van de gemeenschap moet worden beschermd en niet die van de politieke elite, behoeft geen betoog. Dit moet dan ook een essentieel onderdeel vormen van welke afspraken over nieuwe Koninkrijksverhoudingen dan ook.