Gedurende decennia is er door verschillende instanties als de Sociaaleconomische Raad (SER, met vertegenwoordigers van vakbonden, werkgevers en overheid) op gewezen dat het ambtenarenapparaat veel te groot is voor de behoeften van Aruba. Omstreeks 25% van het personeelsbestand zou overtollig zijn. Toch was dat geen obstakel voor de opeenvolgende regeringen om door te gaan met het benoemen van nòg meer ambtenaren. Dit paste binnen het partijpolitieke proces om kiezers aan zich te binden via een benoeming. Immers, volgens internationale ‘normen’ kan 1 benoeming tot ambtenaar 4 stemmen van de familie opleveren. Voor partijen die lang aan de macht willen blijven levert dat enige garantie op voor een zeker aantal stemmen en dus zetels.

Op grond van zeer dringende adviezen van (inter)nationale financieel-economische instanties en de zorgwekkende ontwikkelingen van de publieke financiën ging voormalig regeringspartij MEP eindelijk door de knieën om een kerntakenanalyse te laten uitvoeren. Daarmee moest worden vastgesteld welke taken werkelijk door de overheid moeten worden uitgevoerd en hoeveel mensen er nodig zijn om die taken naar behoren uit te voeren. Zo zou meteen duidelijk worden hoeveel ambtenaren er precies overbodig zijn. Na ontvangst van het rapport in 2008 werd het vanzelfsprekend diep weggeborgen in een lade en werden er door de opeenvolgende regering(en) dus geen conclusies verbonden aan de kostbare kerntakenanalyse.

Inmiddels is de financiële situatie van Aruba zodanig dat er met name hard gesnoeid moet worden in de personeelskosten. Het langer aanhouden van een dergelijk omvangrijk en inefficiënt apparaat is geen optie meer. Na 7 jaar regerings’beleid’ is er echter het nodige veranderd. De conclusies van het rapport kunnen dan mogelijk voor een deel niet zonder meer gebruikt worden als uitgangspunt voor het besluitvormingsproces. Anderzijds is er ook weer niet zoveel veranderd dat het rapport geen waarde meer heeft. Om kapitaalvernietiging tegen te gaan moet er dus een herwaardering plaats vinden en uitvoeren wat nog van toepassing is. De SER spreekt in haar recente rapport ‘Economiseren binnen het overheidsapparaat’ (2014) haar hoop uit dat “de overheid hier veel voortvarender mee aan de slag gaat dan tot op heden het geval is geweest”.

De SER geeft in het rapport een voorzet door taken op te nemen die haars inziens niet binnen de ‘kerntaken van de overheid’ passen. Beveiligings- en onderhoudswerkzaamheden kunnen haars inziens beter door private bedrijven worden verricht omdat die “qua middelen, materieel en personeelscapaciteit beter voorzien zijn om die werkzaamheden tegen een redelijker prijs te verrichten”. Voor de overheid betekent dat een besparing op de exploitatiekosten. Hetzelfde geldt voor de wegenbelasting (nummerplaten) en autokeuringen, musea, het instituut landsbemiddelaar, het Centraal Bureau voor de Statistiek, meteorologie en ICT-werkzaamheden binnen de overheid.

Volgens de SER moeten de persoonlijke toelagen en toeslagen opnieuw worden bekeken. In de loop der tijden zijn deze namelijk “onterecht verbonden aan functies en structurele omstandigheden of werden op basis van willekeur toegekend vanwege politieke gelieerdheid of andere niet ter zake doende argumenten”. Daarnaast roept de SER op tot aanpak van het misbruik bij dienstreizen en dienstauto’s.

Volgens de SER ontkomt de overheid er echter niet aan om naast uitgaven besparende maatregelen ook inkomen verruimende acties te ondernemen. Deze zullen voornamelijk gericht zijn op de verhoging van retributies en leges, belastingheffing en –inning. Oneigenlijke en onnodige subsidiering van personen en organisaties moet zoveel mogelijk voorkomen of zelfs uitgesloten worden. Zo zou volgens de SER de gemeenschap een redelijke vergoeding moeten gaan betalen voor overheidsdiensten als DOW, politie, brandweer en ambulancedienst, zeker wanneer er sprake is van “incidentele of periodiek georganiseerde sportieve, culturele, religieuze of andersoortige evenementen, activiteiten of manifestaties welke uit eigen beweging georganiseerd worden”. Aangezien het hierbij gaat om ‘niet-eigenlijke overheidstaken’, pleit de SER er dan ook voor om een redelijke vergoeding te vragen die in verhouding staat tot de kosten van personeel, materieel en het gebruik van openbare onroerende goederen. Daar de verschillende organisaties toegangskaarten, participatiebewijzen, drank en versnaperingen verkopen waarover geen belasting wordt betaald, zou ook dat voor extra inkomsten voor de overheid kunnen zorgen.

Als extra inkomsten staat de SER ook een verhoging voor van de belasting op voor de gezondheid schadelijke producten als rookwaren, alcoholische dranken en overgewicht veroorzakende stoffen als geraffineerde suikers. Daarnaast vindt de SER het redelijk dat er ook betaald moet worden voor de aansluiting op en het gebruik van het riool- en regenafwateringsysteem.

Zodoende heeft ook de SER, naast de intenties van de regering en de CFT om tot een meer kostenbewuste overheid en een begrotingsevenwicht te komen, haar aandeel geleverd met adviezen voor kostenbesparingen en inkomstentoename. Daarmee volgt de SER het voorbeeld van alle instanties die zich als zachte heelmeesters gedragen door de kern van het probleem niet te benoemen. Zolang misbruik wordt gemaakt van het democratisch systeem en amateuristen en opportunisten aan de macht komen, is elke maatregel een doekje voor het bloeden dat naderhand weer vervangen moet worden.