Vanaf het prille begin van de Status Aparte zag Aruba zich geconfronteerd met financiële problemen. Het abrupte einde van het Lago-tijdperk in 1985 betekende een dramatische val van het nationaal inkomen. De MEP-overheid zag zich genoodzaakt straffe maatregelen te treffen om het hoofd boven water te houden. De daaropvolgende AVP-regering besloot zwaar in te zetten op uitbreiding van de toeristische sector om vooral de hoge werkeloosheid effectief aan te pakken. Voor de korte termijn bood dit het nodige soelaas.

Ondanks de sterk stijgende inkomsten na die eerste moeilijke start stond de overheid al gauw opnieuw voor grote financiële uitdagingen. Deze keer waren het de benoeming van grote aantallen ambtenaren, kostbare misgelopen projecten en de ongekende douceurtjes die de politici zich hadden toegeëigend nadat zij de problemen hadden ´opgelost´.Gezamenlijk pleegden deze een te grote aanslag op de krachten van s ´Lands financiën. Dit leidde er in 1993 zelfs toe dat de Arubaanse MEP-premier naar Nederland toog met het dringende verzoek voor bijstand. Het grootste probleem deed zich echter voor in 2004, toen de MEP-regering zich geconfronteerd zag met een financieel tekort van Af. 353,6 miljoen.

Toen de MEP in 2001 het roer overnam had de AVP het jaar afgesloten met een tekort van Af. 28 miljoen. MEP verveelvoudigde dit tekort in 2002 tot Af. 72,9 miljoen en in 2003 zelfs tot Af. 172,4 miljoen. De verdubbeling hiervan in 2004 betekende simpelweg een vervolg van de trend. De vraag was hoe dit te financieren. De lokale markt kon het benodigde geld niet zomaar ophoesten en voor de buitenlandse markt behoefde Aruba volgens artikel 29 van het Statuut toestemming van de Rijksministerraad. De Arubaanse regering voorzag dat er lastige vragen zouden worden gesteld waardoor de goedkeuringsprocedure lang en omslachtig zou zijn. Gezien de nijpende kaspositie van het Land zocht zij naar creatieve manieren om haar problemen op korte termijn op te lossen.

Op 1 april 2004 ondertekenden de toenmalige minister van financiën en de directie van de RBTT-bank een overeenkomst voor een lening van US$ 67 miljoentegen een emissiekoers van 97,51% en een rente van 6,8%. Dit was het resultaat van strakke onderhandelingen waarbij de regering de RBTT-bank zover had gekregen om een buitenlandse lening aan te gaan en deze onder de noemer ´lokaal´ te leveren aan het Land. De RBTT voorzag problemen bij de terugbetalingen door het Land aangezien de Centrale Bank van Aruba (CBA) die zou kwalificeren als betalingen aan het buitenland c.q. betalingen tegen een buitenlandse lening. Daarvoor moet het Land deviezenvergunning bij de CBA aanvragen. De CBA zou van het Land op dat moment een goedkeuring van de Rijksministerraad moeten eisen.

Op eerder advies van Directie Financiën moest de regering volledige navordering van de RBTT eisen van de overeengekomen afspraak. Bovendien moest aan de RBTT duidelijk worden gemaakt dat zij als verkoper gehouden was alle stappen te ondernemen om de juridische grondslag te benadrukken.Noch doorverkoop van deze lokale lening noch bedrijfseconomische of betalingsbalansoverwegingen mochten afbreuk doen aan het ´lokale´ karakter van de lening. Volgens het advies zou het Land daardoor rechtens niet gehouden zijn om bij de CBA deviezenvergunning te verzoeken bij betaling van aflossing en rente. Uiteindelijk ontving Aruba US$ 65,3 in plaats van US$ 67 miljoen.Het verschil betrof grotendeels de vergoeding aan de RBTT wegens haar medewerking om de regering op korte termijn van een ´lokale´ lening te voorzien.

Voor de CBA als financiële waakhond moest het duidelijk zijn dat de regering haar krampachtige poging om de buitenlandse lening als ´lokaal´ te bestempelen, had doorgezet. In haar Quarterlyverslag  (government operations tot en met 2008) stond de RBTT-lening namelijk als Buitenlandse lening geboekt voor Af. 119,5 miljoen op kasbasis. In het overzicht van binnenlandse leningen van de overheid stond deze lening echter als cash-ontvangst voor Af. 116,3 miljoen.Daarnaast was het de vraagof de overheid had voldaan aan de verplichting volgens art. V.14 van de Staatsregeling om een dergelijk contract, op straffe van nietigheid, aan te gaan na vaststelling van een Landsverordening.

Aangezien de lening een looptijd had van 10 jaar, vind de aflossing van het volledige bedrag plaats in 2014. Voor de huidige AVP-regering vormt dit ongetwijfeld een groot probleem, temeer omdat er geen gebruik is gemaakt van een ´Sinking Fund´. Hierdoor zou de regering gehouden zijn om jaarlijks een bedrag te reserveren voor de uiteindelijke afbetaling. Het wekt daarom verbazing dat deze regering, zeker met haar goede banden met Nederland, deze buitenlandse leningdoor aartsrivaal MEP niet aan de kaak heeft gesteld. Dit wekt automatisch de indruk dat zij het voorbeeld van haar voorganger heeft gevolgd en de ongebreidelde financiële uitgaven van de afgelopen 4 jaar deels op eenzelfde wijze heeft gefinancierd. Beide partijen zullen dan, behalve voor hun boekhouding, ook voor hun motiveringen om artikel 29 (structureel?!) te omzeilen, de nodige creativiteit aan de dag moeten leggen.