In theorie staat democratie voor het gevoel van veel mensen voor alles wat (moreel) goed is. De idealen vrijheid, gelijkheid, rechtvaardigheid, saamhorigheid passen in onze democratische denkwijze. ‘Het volk’ beslist hoe de maatschappij moet worden ingericht, d.w.z. hoeveel scholen er moeten zijn, waar die worden gebouwd en wat kinderen op school moeten leren; hoeveel politie en brandweerlieden er moeten zijn om de bevolking veiligheid te bieden; hoeveel geld er moet gaan naar de jeugd- en bejaardenzorg; welke regels er moeten gelden voor het bouwen van huizen, voor dames die in bars werken en voor de hotels en andere ondernemers op het strand; hoeveel ambtenaren om het werk te doen voor de samenleving en hoeveel belasting wij moeten betalen om onze gemeenschap draaiende te houden. ‘Het volk’ wordt geacht om over deze en honderden andere zaken te beslissen. Dit is in de praktijk niet uitvoerbaar. Daarom wijst de ‘meerderheid’ van het volk vertegenwoordigers (parlementariërs) aan die deze zaken verder uitzoeken en met oplossingen komen. Deze gekozen mensen houden zich bezig met het beleid van het land, ofwel met ‘de politiek’. In de loop der jaren zijn burgers er echter achter gekomen dat de politiek hun leven inmiddels sterk bepaalt, maar zij zelf niet meer de politiek bepalen. Zo is er ook tussen burgers enerzijds en bestuurders en parlementariërs anderzijds een kloof ontstaan.
Door de politieke ontwikkelingen van de afgelopen decennia ervaren burgers steeds meer dat ons politieke systeem, de parlementaire democratie, in de huidige vorm mogelijk meer nadelen dan voordelen biedt. De vriendjespolitiek die op grote schaal werd toegepast bij de benoeming en bevordering van personeel en het toekennen van projecten veroorzaakten een groot gevoel van onrechtvaardigheid: de belastingbetaler draait op voor de ‘campagneverplichtingen’ van politieke partijen om de verkiezingen te winnen. Bovendien werkten zij bureaucratie in de hand dat onvermijdelijk leidde tot stagnatie in het beleid, behoud- en gemakzucht bij het personeel en regelzucht en daarmee machtsmisbruik bij bestuurders. Gezamenlijk leggen daarbij zij een onevenredig groot beslag op het beschikbare geld.
Deze verschijnselen doen zich niet alleen voor onder elke regering die Aruba heeft gekend, maar ook in de meeste landen die volgens hetzelfde democratisch systeem werken. Het lijkt er dan ook sterk op dat de problemen niet alleen veroorzaakt worden door de partijen en mensen die aan de macht zijn, maar ook door het systeem zelf dat blijkbaar ruime mogelijkheden tot misbruik biedt. In veel landen, Aruba niet uitgezonderd, heerst het gevoel dat politici te koop zijn en daarmee ook de democratie te koop is. De vraag doet zich dan vanzelf voor in hoeverre de wijdverbreide corruptie die zich praktisch overal en door de tijden heen heeft voorgedaan, alleen het gevolg is van mensen en partijen die grotendeels op hun eigen belang uit zijn, of ook in de hand wordt gewerkt door het systeem zelf. Het is daarom hoog tijd om na te gaan of ons parlementair democratisch systeem dat hier en daar inmiddels al meer dan 200 jaar als zodanig functioneert, in haar huidige vorm nog steeds de beste oplossingen biedt voor de hedendaagse uitdagingen.