Zoals gebruikelijk bejubelt de regering slechts de positieve berichtgeving terwijl de minder positieve kanten onder het tapijt geschoven worden. Zo is nog niet bekend in hoeverre de financiering van de ‘upgrading’ reeds een bekeken zaak is. Deze zou plaatsvinden op dezelfde wijze en door dezelfde ondernemingen die moederbedrijf PDVSA zouden ‘bijstaan’ middels eigen inbreng door die ondernemingen die in de loop der jaren zou worden terugbetaald door PDVSA. Het is echter de vraag of de betrokken ondernemingen onder de huidige omstandigheden en zonder enige tastbare garantie bereid zijn een volledig platzakke PDVSA nog steeds bij te staan. Voor de volledig verroeste raffinaderij in Aruba met een geschatte schrootwaarde van amper US$ 125 miljoen die volledig afhankelijk is van toevoer van haar grondstof van PDVSA en ook nog eens geen eigendom is van CITGO, is die onzekerheid en gebrek aan garantie voor een investering van Afl. 2 miljard nog veel groter.
Ondanks deze onzekerheid gaat de AIB er volgens de overheid er van uit dat in 2017 alleen al aan loonbelasting voor CITGO-werknemers en ‘aanverwanten’ Afl. 58,7 miljoen ontvangt. Dit bedrag werpt de nodige vraagtekens op. In 2015 inde de overheid volgens de laatste cijfers van de CBA Afl. 247,6 miljoen aan loonbelasting. De overheid verwacht uiteindelijk voor 2016 een opbrengst aan loonbelasting van Afl. 260 miljoen, zonder een noemenswaardige bijdrage van CITGO-personeel. Volgens de overheid/CITGO schept de raffinaderij extra werkgelegenheid ad 3,1% van het totale werknemersbestand van omstreeks 56.000 mensen in Aruba. Dit is gelijk aan 1750 nieuwe arbeidsplaatsen. Deze nieuwe arbeidskrachten leveren dan jaarlijks elk Afl. 58,7 miljoen : 1750 = Afl. 33.500,- aan loonbelasting voor de overheid op. Dit is een zeer respectabel bedrag, er van uitgaande dat volgens berekeningen van de overheid in haar begroting voor 2017 het gemiddelde salaris voor de CITGO werknemers Afl. 52.000,- bedraagt. Op grond van deze berekening houden de CITGO werknemers uiteindelijk Afl. 18.500,- in hun handen over, minder dan het minimumloon, waarover dan nog de AZV-premie en andere sociale lasten betaald moeten worden. Voorwaar geen aantrekkelijk vooruitzicht voor geschoold (?) personeel.
Ook vanuit een ander perspectief zijn de berekende (?) opbrengsten volgens de AIB ongeloofwaardig. Het zou er namelijk op neerkomen dat 3,1% van de Arubaanse werknemers zorg zouden dragen voor bijna 20% van de totale begrote loonbelastingopbrengsten voor 2017 van omstreeks Afl. 300 miljoen. De berekening van de AIB staat in schril contrast met die van de CBA die er in 2016 van uitging dat de bijdrage van de raffinaderij aan de economie van Aruba hoofdzakelijk zou liggen op het gebied van salarisopbrengsten (via de loonbelasting). Die zouden in 2016 Afl. 7 miljoen bedragen en in 2017 Afl. 22 miljoen, nog geen 50% van de schattingen van de AIB.
De AIB is echter niet de enige instantie die een ander beeld schetst dan eerder door een erkend instituut als de CBA werd uitgebracht. Het lijkt er namelijk op dat de positieve financiële verwachtingen van de overheid ook zodanig aanstekelijk werken op het CAft dat deze haar eigen duidelijk uitgesproken twijfels van nog geen maand geleden ineens (alweer volgens de regering, want de bevindingen van de CAft zijn tot nog toe niet publiekelijk toegankelijk!) heeft omgezet in steun voor de definitieve begroting van 2017. Blijkbaar wekken de opgeëiste toelichtingen op volgens de toentertijd als zeer ‘onrealistisch’ gekenschetste cijfers nu wèl het vereiste vertrouwen op. Zodoende zou de CAft de Arubaanse overheid het fiat kunnen geven voor het aangaan van een nieuwe lening ter dekking van de aflopende lening van Afl. 414 miljoen en het financieringstekort voor 2017.
Zowel voor de Arubaanse regering als de gemeenschap zou deze mogelijke omslag van het CAft in principe goed nieuws kunnen beteken. Hoewel de Arubaanse regering in geen enkel opzicht voldoet aan haar afspraken omtrent de verlaging van haar grootste kostenpost (personeelskosten) en daarmee niet tegemoet komt aan de eis voor duurzame overheidsfinanciën, haalt zij (in ieder geval theoretisch) wèl de wettelijk afgesproken begrotingsnorm. Hopelijk is dit voor de Nederlandse overheid voldoende reden om in te schrijven voor een obligatielening op basis van een veel lagere renteverplichting. Dit schept tenminste enige ademruimte in de enorme renteverplichtingen waar de huidige regering van Aruba haar bevolking mee heeft opgezadeld.