Volgens Transparancy International en The Legatum Prosperity Index zijn de 10 landen waar overheidscorruptie het minst voorkomt (en dus de kwaliteit van het bestuur het meest ontwikkeld is) Denemarken, Nieuw Zeeland, Noorwegen, Zweden, Singapore, Canada, Nederland, Luxemburg, Zwitserland en Duitsland. Niet toevallig zijn dat ook de welvarendste landen waar de kwaliteit van dienstverlening door de overheid hoog wordt ingeschat en de burgers het meest tevreden zijn over de gang van zaken. Het gaat daarbij niet alleen om een goedlopende economie, maar ook om zaken als veiligheid, persoonlijke vrijheid, vrije ondernemerschap, de kwaliteit van het overheidsbestuur, opvoeding en onderwijs en het sociaal kapitaal, inhoudende de sociale cohesie en betrokkenheid van mensen en de netwerken binnen familie en gemeenschap.

Landen die een deugdelijk bestuur kennen, herstellen zich sneller na crises, ervaren eerder economische groei en hun bewoners voelen zich in het algemeen gelukkig. Zodra er sprake is van corruptie is er een negatief effect op de nationale economie en de persoonlijke welvaart. Met corrupte overheidsfunctionarissen en zakenmensen komen particuliere initiatieven moeilijker tot ontwikkeling. Niet voor niets is de perceptie van corruptie aanmerkelijk hoger in landen waar de economie niet tot nauwelijks is gegroeid sinds 2008. Zo geloofde 88% van de inwoners van Griekenland, Spanje en Italië in 2014 dat de zakensector en de overheid van hun land corrupt waren. Voor de andere Europese landen, Canada en de V.S. lag dat percentage op 54%.

Aruba staat (nog) niet op de perceptielijst van Transparancy International. Toch gelden dezelfde uitgangspunten ook voor ons Land. Al enige jaren is de economische groei nihil na een beperkt aantal jaren groei wegens overmatige overheidsuitgaven die de financiële positie van Aruba danig hebben verzwakt. De schuldpositie en de renteverplichtingen die daarvan het gevolg zijn, zullen de komende jaren/decennia een grote beperking betekenen voor de economische groei. Vanzelfsprekend heeft dit ernstige gevolgen voor het algemeen welvaartsgevoel van de bevolking. Reeds jaren zijn er de nodige twijfels over zaken als de kwaliteit van het onderwijs en de mate van veiligheid die burgers ervaren. Vrij algemeen wordt dat in relatie gebracht met de kwaliteit van het bestuur.

In Aruba is politieke patronage op het gebied van personeelsbeleid, uitgifte van terreinen, toekenning van projecten al decennialang een integraal onderdeel van de politiek. Daarnaast was het financieel beheer zeer deficiënt en werd er nauwelijks moeite gedaan om het daadwerkelijk te verbeteren. Bovendien speelden er regelmatig de nodige twijfels ten aanzien van de integriteit van bestuurders en hun zakenpartners rond de toekenning en realisering van (grote) projecten. In de loop van 30 jaar heeft dit alles gezorgd voor een financiële aderlating van miljarden florin en voor een enorme schuldenopbouw. Vanzelfsprekend blijven noodzakelijke ontwikkelingen op belangrijke beleidsgebieden dan uit.

Natuurlijk is het niet alleen de politiek die alle schuld draagt. De druk van een (groot?) deel van het stemvolk voor privileges als banen, bevorderingen, terreinen, projecten, enz. blijkt voor veel politici te groot. Ook de wil om het hun financierders naar de zin te maken maakt de noodzaak voor politici om bijvoorbeeld de vele gaten te dichten in het belastingsysteem – die onder meer belastingontduiking mogelijk maken- minder urgent. En het aanbod voor ‘samenwerking’ door initiatiefnemers van projecten die de nodige financiële douceurtjes op kunnen leveren is moeilijk af te slaan, zeker als die ‘en passant’ nog enige economische voordeeltjes voor het Land opleveren. Het is echter kwalijk dat veel van deze praktijken, zeker op de langere termijn, uiterst negatief voor de gemeenschap uitpakken.

Aruba staat nu voor een tweesprong: gaan we door op dezelfde voet en vechten we voor de laatste verkrijgbare (en niet meer te betalen) baantjes, de laatste stukjes terrein voor huis of onderneming? Nemen we daarmee de stilstand en zelfs achteruitgang op sociaal, veiligheid en onderwijsgebied op de koop toe? Of eisen we eindelijk dat er zonder onderscheid des persoons wordt bestuurd, dat er slechts op grond van noodzaak en verdiensten wordt benoemd en betaald en dat ‘het recht’ bepaalt hoe de boel verdeeld wordt? En dat er dan ook eindelijk weer geld beschikbaar komt voor onderwijs, veiligheid, sociale voorzieningen, enz. De vooruitzichten voor onze kinderen en medeburgers voor de langere termijn worden daarmee zonder meer rooskleuriger. Die keus kan niet moeilijk zijn. Het blijft echter de vraag hoeveel mensen uiteindelijk het noodzakelijke verantwoordelijkheidsgevoel hiervoor kunnen opbrengen.