HOTELKAMERBELEID, EEN ORDINAIRE ‘CENTEN’ KWESTIE?

In de tweede week van januari brachten Curaçaose en Arubaanse media het nieuws dat er tot 2020 mogelijk nog 4.000 extra kamers, verdeeld over een twintigtal projecten, worden gebouwd in Aruba. De vraag die sindsdien bijna iedereen in Aruba bezig houdt is: “waarom is dit in hemelsnaam nodig?”

De minister van infrastructuur gaf enige tijd geleden aan dat ‘groene zones’ in de buurt van high-rise hotels een nieuwe bestemming krijgen. Deze komen dan ter beschikking van nieuwe ontwikkelingsprojecten. Die zouden een bijdrage leveren aan de Arubaanse economie.

Deze stelling van de minister doet vreemd aan. Hij gaat daarmee volledig voorbij aan de adviezen en waarschuwingen van nationale en internationale onderzoekers en instituten die een verdere groei van het toerisme ten strengste afraden.

Omstreeks 2000 was men er in Aruba van doordrongen dat de (te) snelle en grote uitbreiding van hotelkamers ook negatieve effecten had. Mede op grond daarvan werd er in 2002 de eerste ‘Nationale Toerisme Conferentie Aruba’ gehouden met deelname van veel Arubaanse stakeholders. Daarbij werden lange-termijn doelstellingen geformuleerd voor een duurzaam milieu, een hoger economisch welzijn, cultureel behoud, enz. Van de drie groeiscenario’s bleek het ‘traagste groeiscenario’ (een groei op grond van de Arubaanse behoeften) de hoogste inkomens per hoofd van de bevolking te genereren. De keus tussen luxe hotels van grote internationale ketens en kleine, lokale boetiekhotels valt bij de laatste in het voordeel van het Land uit. De toegekende belastingvrijstellingen (feitelijk een subsidiering!) aan luxe hotels, de ‘weglekeffecten’ van de hotelinkomsten en de gedeeltelijke ‘repatriëring’ van verdiende lonen door buitenlandse werknemers naar het land van herkomst worden ‘onttrokken’ aan de Arubaanse economie. Boutiekhotels, liefst van Arubanen, hebben daarentegen een groter behoud van inkomen voor het Land en leiden evenmin tot grote immigratiegolven die een grote druk op de infrastructuur en cultuur van het Land leggen.

In het rapport ‘How far, and how fast? Population, culture, and carrying capacity in Aruba’ uit 2009 van Sam Cole en Victoria Razak van de Universiteit van Buffalo werd al ernstig gewaarschuwd tegen een verdere uitbreiding van het toenmalig hotelbestand. Het rapport beoogt een kader te geven voor ‘duurzaam toerisme in Aruba’. De schrijvers maakten zich niet alleen zorgen over de hoge druk op de ‘carrying capacity’ van het eiland, maar ook over de teloorgang van de ‘Arubaanse identiteit’. Zij voorzagen de ontwikkeling van Aruba tot een ‘Aruban Singapore’. Het rapport pleit er dan ook voor om tot 2045 maximaal 50-150 nieuwe hotelkamers te bouwen, bij voorkeur in kleine ‘Aruban style’ accommodaties.

In haar november/december uitgave van 2007 stelde The National Geographic Traveller dat Aruba een ‘vakantie-fabriek’ is met prachtige stranden, maar overbebouwd met opzichtige gebouwen en hard op weg om haar cultuur te verliezen. Nog op 10 januari 2017 stond Aruba op het toeristenplatform Oyster.com bovenaan de lijst van landen die ontraden worden aan toeristen die een rustige vakantie aan het strand willen doorbrengen. De grote drukte en het kabaal op het strand zouden een vredige vakantie onmogelijk maken.

Maar ook voormalig AVP-adviseur Arjen Alberts geeft in zijn proefschrift ‘Immigration-dependent extensive growth in small island tourism economies: the cases of Aruba and Sint Maarten’ aan dat de grenzen aan de groei van de toeristenindustrie inmiddels bereikt zijn. Het toeristisch product en de kwaliteit van het leven worden negatief aangetast. Niet voor niets heeft de AVP in 2010 getekend voor een moratorium op verdere expansie van de hotelsector. Premier Eman stelde dat het Ritz Carlton het laatste hotel was dat gebouwd zou worden. Zodoende worden de openbare ruimte en daarmee het welzijn van de burgers beschermd.

Met andere woorden, de grote voorziene uitbreiding van kamers is niet alleen onnodig voor de Arubaanse economie, maar zelfs contraproductief. De vraag is waarom deze ‘ontwikkelingsplannen’ dan toch worden doorgezet. Ik kan het in dit verband niet nalaten hierbij mijn eigen ervaring van ruim 25 jaar geleden met onze overheid te betrekken. Het fietspadproject waar ik (met een Arubaanse vriend en een Canadees echtpaar) mee bezig was kon slechts doorgang vinden als wij bereid waren de toenmalige minister te betalen voor zijn handtekening! Dat weigerde ik.

Nu gaat het om projecten van totaal honderden miljoenen florin, die slechts uitgevoerd kunnen worden indien de betrokken minister zijn ‘medewerking/handtekening’ verleent aan het toekennen van terreinen, vergunningen voor de bouw en voor de werknemers die uit het buitenland aangetrokken moeten worden. Met andere woorden: drie belangrijke benodigdheden in één hand. Het gaat hierbij notabene om dezelfde minister die in een recente rechtszaak wegens het verlenen van dubieuze vergunningen reeds te horen kreeg dat hij ‘knaagt aan de poten van onze democratische rechtstaat’. Wie in het licht van het bovenstaande nog steeds gelooft dat de minister zijn steun aan de sterke uitbreiding van hotelkamers uitsluitend verleent met het oog op het algemeen belang, gelooft ongetwijfeld ook dat Sneeuwwitje het huis van de zeven dwergen na een maandenlang verblijf verliet als maagd.